Dat het onderwijs moet digitaliseren, spreekt voor zich, aldus Marije Boonstra, senior beleidsmedewerker bij de Onderwijsraad. “De hele wereld digitaliseert en we willen niet dat het onderwijs achterblijft bij maatschappelijke ontwikkelingen.” De vraag is dus niet of het onderwijs moet digitaliseren, maar hoe. De manier waarop zal voor iedere onderwijsinstelling anders zijn, maar voor alle scholen is een doordachte visie, de juiste leermiddelen en een focus op privacy en veiligheid onontbeerlijk.

Van boek naar internet

Nederland bevindt zich in een digitaal tijdperk en kinderen moeten meebewegen met de digitalisering. Dit kan alleen wanneer zij tijdens hun onderwijs al kennis maken met de digitale wereld. Boonstra vertelt dat op dit moment een paradigmaverschuiving gaande is van ‘de orde van het boek’, naar ‘de orde van het internet’. Deze verschuiving komt voor het onderwijs met vele voordelen. Zo zorgt de digitalisering ervoor dat het mogelijk is om kennis gepersonaliseerd en gedifferentieerd over te brengen, waarbij iedere leerling de stof krijgt op zijn of haar niveau. Daarnaast kan gewerkt worden met directe feedback op leren en kan kennis sneller en makkelijker gedeeld worden. Een ander voordeel is doelmatigheid. Door meer van het onderwijs over te laten aan computers, zoals het uitleggen van lesmateriaal, kunnen de docenten hun tijd besteden aan belangrijkere zaken, zoals het begeleiden van kinderen die dat nodig hebben. Tot slot maakt digitaal onderwijs het mogelijk om de leerstof tijds- en plaatsonafhankelijk te maken. Leerlingen en studenten kunnen hierdoor lesstof ook elders dan in de klas tot zich nemen.

Een van de belangrijkste voordelen van digitalisering is echter dat dit het onderwijs aantrekkelijker maakt. Dit komt doordat digitaal onderwijs door leerlingen als leuker ervaren wordt. Hierdoor blijven zij langer gemotiveerd en kunnen zij zo meer stof tot zich nemen.

“Het is een middel om onderwijsdoelen binnen handbereik te brengen die dit eerder niet waren.”

Een middel en geen doel

Stephan de Valk, directeur van de GEU (brancheorganisatie voor aanbieders van leermiddelen, toetsen en educatieve dienstverlening in Nederland), benadrukt dat het digitaliseren van het onderwijs niet het doel op zich moet zijn. “Het is een middel om onderwijsdoelen binnen handbereik te brengen die dit eerder niet waren.” Ook hij ziet dat leerlingen meer gemotiveerd raken door digitaal onderwijs, omdat zij door de directe feedback hun kennis kunnen vergroten en op hen aangepaste taken kunnen krijgen. Hij doelt hiermee op gepersonaliseerd onderwijs.

De Valk geeft een voorbeeld van docenten die werken met een digitaal schoolbord, terwijl hun leerlingen werken op een tablet of laptop. In deze klassen kan de docent alle interactieve leermiddelen laten zien en gebruiken, terwijl hij of zij dicht bij de reguliere werklijnen kan blijven. Het huiswerk kan digitaal behandeld worden en er kan extra uitleg gegeven worden wanneer nodig. De docent kan beurten geven of werken met ‘stem-apps’ om de kennis van de leerlingen te testen. Daarnaast kunnen de leerlingen direct aan de slag met hun feedback en op basis van het antwoord van de leerling wordt een leerroute op maat gemaakt. Op deze manier dient de digitale leeromgeving als middel om doeltreffender onderwijs te genereren.

Niet verplicht

De digitalisering van het onderwijs gebeurt op verschillende tempo’s binnen de onderwijsinstellingen in Nederland, vertelt Boonstra. “In Nederland bestaat een grote vrijheid van onderwijs. Met betrekking tot digitalisering is nog niets verplicht. Het is nu nog aan de instellingen zelf wat ze met de digitalisering gaan doen.” De mate waarin scholen gedigitaliseerd zijn is dan ook zeer divers; van drie pc’s voor een hele school tot volledig gedigitaliseerde leeromgevingen, en alles daartussenin. De variatie is met name te vinden binnen het primair en het voortgezet onderwijs. Bij het hoger onderwijs heeft iedere student wel toegang tot een laptop of pc en zijn veel van de processen gedigitaliseerd, weet Boonstra. Ondanks dat het digitaliseren van het onderwijs niet verplicht is, is Boonstra van mening dat de digitalisering nu nog te langzaam gaat. Niet alle scholen en leerlingen kunnen profiteren van de vruchten die digitaal ondersteund onderwijs afwerpt.

Uitdagingen voor bestuurders

Dat niet alle scholen even snel gaan, heeft onder andere te maken met het niveau van de voorzieningen, zegt Theo Joosten, voorzitter van de VDOD (Vereniging Digitale Onderwijs Dienstverleners). “Niet alle scholen beschikken over voldoende computers en voldoende snelheid. Daarnaast is er behoefte aan versterking van deskundigheid bij leerkrachten en op bestuurlijk niveau. Want wat zijn de mogelijkheden van ICT?” Verder speelt de bekostigingsvraag een rol: is er voldoende geld om het onderwijs digitaal te ondersteunen? Dit zijn allemaal vragen waar bestuurders van onderwijsinstellingen mee kunnen worstelen, vertelt Joosten.

Om de digitalisering van het onderwijs tot een succes te maken, moeten onderwijsinstellingen nagaan wat hun onderwijsambities zijn en hoe digitale leermiddelen hierbij kunnen helpen. Hierbij zijn vier randvoorwaarden van belang, legt De Valk uit, onderverdeeld in de menselijke en de materiële randvoorwaarden. Bij de menselijke randvoorwaarden gaat het om een duidelijke visie; wat wil men met het onderwijs, en deskundigheid van docenten. Onder de materiële randvoorwaarden vallen de leermiddelen, in de vorm van inhoud en toepassingen, en de infrastructuur. “Deze vier voorwaarden moeten goed in balans zijn om de optimale opbrengsten uit de digitalisering te kunnen halen.”

De juiste middelen

Educatieve uitgeverijen en digitale dienstverleners, die de digitale leerlijnen en systemen aanbieden, kunnen scholen bijstaan bij hun digitalisering. Zij zorgen ervoor dat de leermiddelen aansluiten bij de visie van een onderwijsinstelling, en gebruiksvriendelijk zijn voor zowel de docent als de leerlingen. Uiteindelijk gaat het erom dat de docent met de lesmiddelen uit de voeten kan, benadrukt De Valk. Zij zijn namelijk diegenen die het materiaal moeten gaan gebruiken.

Belangrijk bij het aanbieden van digitale leermiddelen, is dat men gaat voor een mengvorm van zowel offline als online lesmethoden. De Valk: “Het is de dood in de pot als iedereen de hele dag alleen maar achter een laptop zit. Leren is ook een sociale activiteit.” De meeste methoden die uitgeverijen aanbieden ondersteunen dan ook de mengvorm. Daarnaast kunnen veel van de groepsactiviteiten ook digitaal ondersteund worden, zoals het maken van een werkstuk met een groepje. Er moet altijd gekeken worden wat het onderwijskundig doel van een les is en in welke vorm dit doel het best tot zijn recht komt. Niet altijd zal dit digitaal zijn. Tevens moeten de lesmaterialen zo opgebouwd zijn dat deze flexibel en modulair in te zetten zijn, stelt Joosten. “Zo willen scholen bijvoorbeeld bij wiskunde deels hun eigen programma bij elkaar zoeken, waarbij ze kunnen kiezen of ze onderdelen van de leerlijn wel of niet digitaal willen aanbieden.”

Data en veiligheid

De data die voortkomen uit de digitale hulpmiddelen moeten makkelijk te verwerken en toegankelijk zijn, zodat onderwijsinstellingen hiermee daadwerkelijk het leerproces van de leerlingen kunnen verbeteren. Scholen willen hierbij werken met één standaard, weet Joosten, en niet voor elk lesonderdeel gebruik moeten maken van een ander systeem. De uitwisseling van data tussen verschillende bestanden is ook een vereiste van goede digitale systemen, vindt hij. Enkel door te vergelijken kan men zien hoe een leerling vordert, en hoe deze het doet vergeleken met andere leerlingen uit dezelfde groep. Om deze reden hebben de leden van de VDOD onderling en met de ketenpartners afgesproken dat zij voor de uitwisseling van leerlinggegevens zullen werken met één systeem. Als gevolg hiervan is de voorkant van de software voor iedere school en voor ieder apparaat uniform. Dit wordt ook wel het pre-competitieve domein genoemd. De concurrentie vindt plaats op het gebied van de inhoud van de stof en de features die bepaalde software biedt.

Iets anders waar alle partijen zich gezamenlijk voor inzetten, is privacy en security. Om de veiligheid van de minderjarige leerlingen te kunnen waarborgen, hebben de publieke en private organisaties een privacy convenant ontwikkeld. De Valk legt uit dat dit convenant vereist dat het doel van het gebruik van leerlingendata door uitgeverijen duidelijk moet zijn. Het moet hiervoor voldoen aan de regel van proportionaliteit (de gegevens mogen alleen voor dat doel gebruikt worden) en transparantie (het moet duidelijk zijn wat er met de gegevens gebeurt). “We hebben deze afspraken op sectorniveau gemaakt met alle betrokkenen, zodat de scholen zich hier geen zorgen over hoeven te maken.” Uiteindelijk draait het allemaal om een veilig leerklimaat, licht Boonstra toe. De school is van oudsher een plek waar leerlingen dingen kunnen uitproberen. Nu zich steeds meer online afspeelt, wordt dit veilige leerklimaat bedreigd door de fouten die leerlingen maken. Anders dan bij offline dingen proberen, zijn online fouten zichtbaar voor anderen. Ook voor mensen met kwade bedoelingen. Om deze reden maakt digitale geletterdheid, zoals media-wijsheid en informatievaardigheden, bij zowel de docenten als de leerlingen, een essentieel onderdeel uit van het kunnen waarborgen van de veiligheid en privacy van leerlingen.

“Ervoor zorgen dat kinderen ook leren samenwerken, zodat zij coöperatieve volwassenen worden, dát is de echte uitdaging voor het onderwijs van de toekomst.”

Onderwijs van de toekomst

Boonstra is van mening dat onderwijsinstellingen moeten samenwerken en van elkaar moeten leren. Zo kunnen ze van elkaar horen wat wel en niet werkt, waarbij de scholen die al verder in het proces zijn, kunnen dienen als voorbeeld en aanjager. Daarnaast kunnen zij hun krachten bundelen om de regie te nemen over de digitalisering van het onderwijs. Zij kunnen op die manier invloed uitoefenen op de randvoorwaarden, op de inhoud van de te ontwikkelen lesmethoden en de innovaties die gedaan worden voor het onderwijs. “Deze moeten niet alleen voor, maar juist ook door het onderwijs worden opgezet.” Een goede samenwerking tussen het onderwijsveld en de aanbiedende partijen zorgt er volgens haar voor dat het onderwijs uiteindelijk beter wordt.

De drie experts zijn het erover eens dat goed onderwijs niet enkel draait om digitale lessen. Boonstra benadrukt dat leren hoe leerlingen zich tot elkaar en tot de maatschappij moeten verhouden een van de functies van onderwijs is. Dit kunnen zij niet online leren, maar enkel door directe interactie. Voldoende interactie tussen leerlingen onderling en tussen de leerling en docent zal dus altijd van groot belang blijven. Joosten voegt toe dat het onderwijs breder is dan kennis stampen, wat goed online kan. “Ervoor zorgen dat kinderen ook leren samenwerken, zodat zij coöperatieve volwassenen worden, dát is de echte uitdaging voor het onderwijs van de toekomst.”