In internationale vergelijkingen van gedigitaliseerde economieën komt Nederland goed voor de dag, onder andere op het gebied van digitale overheidsdiensten. Dat neemt niet weg dat versnelling en verduurzaming nodig is, zodat ondernemers, burgers, kennisinstellingen en overheden beter kunnen profiteren van nieuwe toepassingen, verdienmodellen en banen.

De grote maatschappelijke impact van digitalisering staat nog niet op het netvlies van alle bestuurders en politici, zegt Steven Luitjens, directeur Informatiesamenleving en Overheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hij was secretaris van de door het kabinet ingestelde studiegroep, die in april het advies ‘Maak Waar!’ uitbracht. Digitalisering is nog geen integraal onderdeel van hun denken en doen. Illustratief hiervoor is volgens Luitjens dat in de partijprogramma’s voor de Tweede Kamerverkiezingen nauwelijks aandacht was voor digitalisering. “Bewindslieden en bestuurders bij de overheden moeten zich realiseren dat ICT en digitalisering de kern zijn van hun primaire processen; in de zorg, in de veiligheid, in infrastructuur, in het sociaal domein, et cetera, en dat zij daar ten volle verantwoordelijk voor zijn.”

Experimenteren met digitale overheidsdiensten mag

Dat veel politici, bestuurders en ambtenaren digitalisering weliswaar belangrijk vinden, maar niet urgent, noemt Luitjens een verkeerde inschatting. Digitalisering is wel degelijk urgent, het biedt immers kansen voor betere dienstverlening, meer economische groei en een open, transparante overheid. Urgent is het ook omdat grote risico’s ontstaan voor het functioneren van de overheid bij verwaarlozing van de digitale infrastructuur. Wanneer de digitale transformatie van de publieke sector onvoldoende doorzet en de overheid er niet in slaagt om tijdig en adequaat in te spelen op de kansen en kwetsbaarheden van digitalisering, ook in Europees verband, heeft de hele samenleving daar last van. “De overheid doet dan niet waarvoor ze in het leven is geroepen, waarvoor mensen betalen en periodiek bestuurders kiezen.” Om de mogelijkheden beter en sneller te kunnen benutten, moet bijvoorbeeld het principe first time right overboord. Overheden zijn geneigd om aan digitale toepassingen de eis te stellen dat ze bij aanvang perfect werken. Hierdoor wordt volgens Luitjens vaak voor maatwerk gekozen en blijven goedkopere standaardoplossingen op de plank, terwijl daarmee tegen vaak geringe kosten een groot publiek kan worden bereikt. De vrijgekomen middelen kunnen gebruikt worden voor mensen die een speciale behandeling nodig hebben.

“Experimenteren is noodzakelijk en fouten zijn een opmaat naar een volgende release.” Belangrijk is ook dat de Nederlander, als het gaat om dienstverlening en uitvoering, het gevoel heeft dat hij met één overheid te maken heeft. Daarmee is digitalisering een opdracht aan de overheden gezamenlijk. De digitale overheid is een board room decision, stelt Luitjens. Het kabinet en de ministeries moeten het goede voorbeeld geven: een ministeriële commissie digitalisering ‘plus’, onder voorzitterschap van de minister-president met de betrokken bewindslieden plus bestuurders uit medeoverheden. Zij moeten op programmatische basis aangeven hoe de economie en de overheid zo productief mogelijk kunnen digitaliseren en tegelijk de publieke belangen kunnen borgen. Naast een uitvoeringsprogramma voor de verbetering van de digitale overheid (een digitaliseringsagenda) is er behoefte aan een meerjarige digitale agenda die niet alleen gericht is op de opgaven van nu, maar ook op de thema’s van morgen en die antwoorden ontwikkelt op belangrijke maatschappelijke vragen vanuit de informatiesamenleving, zoals datagedreven werken, sensordata, internet of things, eigenaarschap van algoritmen en grondrechten.

“Het risico van in zee gaan met een leverancier die werkt met specifieke koppelingen of oplossingen en niet met open standaarden en open source-code, is een grote leveranciersafhankelijk en verlies van de regie over je eigen ICT.”

Open standaarden

Tot op heden werken publieke organisaties vaak zelf aan digitale oplossingen, met als gevolg dat hun systemen en toepassingen onvoldoende op elkaar aansluiten, zegt Luitjens. Daarom is het goed dat het kabinet open standaarden als norm voorschrijft. Met deze standaarden, die door iedere leverancier zijn in te bouwen, wordt de digitale communicatie tussen overheden onderling en tussen overheid, bedrijven en burgers verbeterd en een te grote afhankelijkheid van leveranciers voorkomen. Om de toepassing van open standaarden te stimuleren, geldt voor alle organisaties binnen de publieke sector een ‘pas toe of leg uit’-verplichting. Dit betekent dat bij inkoop van ICT-producten en -diensten boven 50.000 euro gevraagd moet worden om open standaarden, wanneer dat relevant is (‘pas toe’). Wijkt een organisatie af van dit beleid, kan dat alleen als dit wordt gerapporteerd (‘leg uit’). “Het risico van in zee gaan met een leverancier die werkt met specifieke koppelingen of oplossingen en niet met open standaarden en open source-code, is een grote leveranciersafhankelijkheid en verlies van de regie over je eigen ICT”, aldus Simon Phipps, een van de oprichters van The Document Foundation (TDF), nestor van de open standaard (open source)-beweging. Een van de doelen van deze internationale stichting is de vorming van een softwaregemeenschap die beschermd is tegen dominantie van grote (commerciële) partijen. “Waar de zeggenschap dus bij de belanghebbende gebruikers en ontwikkelaars ligt.” Ook voor overheden is een rol weggelegd, vindt hij. In Frankrijk, Duitsland en Zwitserland gebeurt dat inmiddels. Overheden kunnen bijvoorbeeld deelnemen in de raad van advies, een belangrijk klankbord voor het bestuur van de stichting. Een andere vorm van betrokkenheid noemt hij het sponsoren van en sturing geven aan projecten voor nieuwe functionaliteit in de software.

‘Slimme’ vuilnisbakken

Ingrid Hoogstrate is programmamanager Digitale Agenda 2020 (DA2020) en waarnemend directeur van het Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING). De DA2020 De route naar vergaande digitalisering geldt als het spoorboekje van gemeenten. Volgens Hoogstrate moet digitale dienstverlening het niveau van websites en digitale formulieren ontstijgen en worden georganiseerd rond behoeften en omstandigheden van burgers en bedrijven. Digitaal moet hand in hand gaan met fysieke vormen van (burger-)contact. “Gemeenten moeten zichzelf de vraag stellen waar ze met digitalisering naartoe willen.”

Welke rol moet digitalisering spelen in het beleid en uitvoering van de gemeente? Wat wil men bereiken? Welke diensten worden aangeboden, wat voor interactie met burgers en bedrijven wil men en wat betekent dat voor de digitalisering? Bij een groot aantal gemeenten is die samenhangende visie nog niet optimaal uitgewerkt, stelt Hoogstrate. DA2020 helpt gemeenten hierbij. Een van de aandachtspunten is de gemeentelijke gemeenschappelijke infrastructuur (GGI), die moet zorgen voor een veilige, samenhangende digitale infrastructuur, waardoor samenwerken tussen gemeenten en andere overheden beter, veiliger en makkelijker wordt. Dit is de basis waarop gemeenschappelijke voorzieningen, bijvoorbeeld die van de generieke digitale infrastructuur (GDI), ontsloten kunnen worden. Ook nieuwe landelijke voorzieningen worden hierdoor voor gemeenten makkelijker te implementeren.

Een ander aandachtspunt is de digitale samenleving. “Een steeds groter deel van het maatschappelijk en economisch verkeer loopt over online platformen. Die vormen een digitale (platform-) samenleving die impact heeft op maatschappij, economie, mens, dienstverlening en openbare orde. Daar moet je actief en verstandig mee omgaan.” Ook het internet of things heeft op termijn grote invloed op de inrichting, efficiëntie en effectiviteit van de gemeentelijke organisatie en dienstverlening. Voorbeelden zijn slimme parkeerplaatsen, vuilnisbakken en lantaarnpalen en domotica. Ook bij de uitvoering van de Omgevingswet, die naar verwachting in 2019 in werking treedt, speelt digitalisering een grote rol. Het is dan mogelijk om digitaal vergunningen aan te vragen en meldingen te doen. De wet bundelt en herziet wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, water en beheer van de fysieke leefomgeving.

Datagedreven

Alles wat gemeenten doen in beleid en uitvoering is doordrenkt van informatie, zegt Hoogstrate. Dat is inmiddels te veel om aan één specifieke afdeling over te laten. Iedereen binnen de gemeentelijke organisatie moet ermee aan de slag. Dat vraagt een cultuuromslag; anders denken. “Niet kijken naar wat er op je afkomt, maar bedenken waar inwoners en ondernemers behoefte aan hebben.” Het vraagt om anders kijken naar de middelen die de gemeente heeft en in samenwerking met andere gemeenten oplossingen aanbieden. Stapsgewijs ontdekken wat werkt en van daaruit verder bouwen. “Niet blijven hangen in het oude denken, maar je realiseren dat de samenleving radicaal is veranderd en daar naar handelen.” Ook datagedreven werken verdient aandacht nu de hoeveelheid beschikbare data over personen en processen de laatste jaren fors is toegenomen. Ter illustratie: in de eerste tweeduizend jaar van de mensheid werd vijf gigabyte aan informatie geproduceerd. In 2010 was dezelfde hoeveelheid data binnen twee dagen een feit. Anno 2017 gebeurt dat in twintig seconden. Zo worden iedere 48 uur meer dan één miljard tweets verstuurd, iedere 60 seconden 293.000 statusupdates gepost en als Wikipedia een boek was dan zou het meer dan twee miljard pagina’s omvatten, aldus IACP Center for Social Media. Al met al wordt wereldwijd dagelijks een hoeveelheid data geproduceerd die net zo hoog is als de Eiffeltoren. Het analyseren, koppelen en interpreteren van deze gegevens (big data) is een belangrijke bron van waardecreatie. Big data kunnen een wezenlijke bijdrage leveren aan de verbetering van bijvoorbeeld gezondheidszorg (bij het stellen van diagnoses en aanbevelen van behandelingen), veiligheid (identificeren van gebieden met een verhoogd risico op criminaliteit), mobiliteit, afvalproblematiek en vraag en aanbod in de markt. Wat dat laatste betreft kan big data overheden helpen om efficiëntie te verhogen, de relatie met burgers en ondernemers te verbeteren of nieuwe diensten te ontwikkelen. Volgens Hoogstrate is het de vraag hoe gemeenten de juiste informatie uit deze data naar boven kunnen halen. En hoe ze die zodanig kunnen aanwenden dat interne processen en bedrijfsvoering of beleid en dienstverlening ermee verbeterd kan worden.

Schatbewaarders

De vierde industriële revolutie, noemt Frans Backhuijs de digitale transformatie van overheid en samenleving. Backhuijs is vicevoorzitter van de commissie Gemeentelijke Dienstverlening en Informatiebeleid van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en burgemeester van Nieuwegein. “Digitalisering zorgt voor fundamentele veranderingen in de manier waarop we leven, werken en met elkaar omgaan.” Een belangrijk aspect hierbij noemt hij informatieveiligheid. Als die niet op orde is, kunnen gemeenten hun werk niet goed doen. De overheid moet zorgvuldig en integer omgaan met de informatie die ze hebben over bedrijven, instellingen en burgers. Die informatie moet veilig zijn opgeslagen en niet gemanipuleerd kunnen worden. Mensen moeten erop kunnen vertrouwen dat informatie die zij met gemeenten uitwisselen de juiste informatie is en vertrouwelijk blijft. “Informatieveiligheid is een randvoorwaarde om betrouwbaar voor je burgers te kunnen zijn.” Backhuijs was voorzitter van de visitatiecommissie Informatieveiligheid, die in de afgelopen jaren meer dan honderd gemeenten een impuls gaf om informatieveiligheid beter te verankeren. Hoewel de aandacht voor het thema is toegenomen, zijn er continu nieuwe en grotere risico’s, stelt hij. “De bedreigingen in het informatiedomein worden alleen maar groter.” Dat vraagt meer bestuurlijke aandacht, meer samenwerking en meer uitwisseling van informatie. Daar hoort ook openheid over incidenten bij. Backhuijs pleit voor een informele netwerkstructuur binnen en buiten de gemeente, die de samenwerking van gemeenten ondersteunt en gemeenten erop aanspreekt als ze hun zaken niet voor elkaar hebben. “Gemeenten werken vergaand samen. Als één gemeente het niet op orde heeft, dan hebben meer gemeenten daar last van.” Hij vindt het daarom gerechtvaardigd als gemeenten elkaar aanspreken op risicovol gedrag.

Als het om het ontwikkelen en uitvoeren van een informatiebeveiligingsbeleid bij gemeenten gaat, is er nog veel werk te doen, benadrukt hij. “Gemeenten zijn de schatbewaarders van een breed scala aan data, over hun inwoners, over ondernemers en andere organisaties. Raad en bestuur moeten eigenaarschap tonen met een even grote interesse voor data als er nu voor geld is. Daarom moet je data, net als financiën, een plek geven op de gemeentelijke balans.”