In de naoorlogse decennia is een groot deel van de Nederlandse infrastructuur aangelegd. Nu – veertig tot zestig jaar later – is een groot deel van deze bruggen, wegen en tunnels in meer of mindere mate aan vervanging toe. Tegelijkertijd is er een afname van geschikt personeel in de sector, omdat veel oudere werknemers de komende jaren met pensioen gaan en de aanwas van nieuw personeel achterblijft. De vraag is of het haalbaar is deze infrastructuur allemaal op tijd te vervangen of op te knappen. Hierbij hebben het bedrijfsleven, de onderwijsinstellingen en lokale en landelijke overheden een gedeelde verantwoordelijkheid om enerzijds te voorkomen dat er onveilige situaties ontstaan en anderzijds te zorgen dat er efficiënt met geld wordt omgegaan en geen onnodige kostbare projecten worden aangegaan.

Vergrijzing en renovatie

“Onze samenleving vergrijst, en zo ook onze infrastructuur”, zegt Marcel Hertogh, hoogleraar integraal ontwerp en beheer van infrastructuur aan de TU Delft. Bruggen, viaducten en sluizen verouderen, zowel technisch, wanneer ze aan het eind van hun levensduur raken; als economisch, wanneer de onderhoudskosten te hoog worden, en tot slot functioneel, wanneer ze zwaarder belast worden dan ze aankunnen. Dat laatste komt doordat het verkeer in Nederland meer is toegenomen dan tijdens de aanleg van de infrastructuur verwacht werd en zwaarder vrachtverkeer van onze infrastructuur gebruik is gaan maken. Daarbij is door klimaatverandering een extra risico ontstaan; door natter weer neemt de kans op overstromingen toe, waardoor ook dijken en keringen aangepast moeten worden, legt Hertogh uit. “Nederland is af, zeggen ze weleens; maar niets is minder waar. Nederland is helemaal niet af!” De zorg over ons vermogen om de vervangingsopgave goed, op tijd, met voldoende financiële middelen en beperkte hinder voor alle gebruikers van de infrastructuur uit te kunnen voeren, is dan ook begrijpelijk, stelt Hertogh.

Er zullen de komende jaren struikelblokken ontstaan en dingen misgaan. Toch ziet hij de vervangings- en renovatieopgave als een kans om het Nederlandse netwerk te ontwikkelen en duurzamer te maken. Grote overheidsinstellingen als Rijkswaterstaat hebben de visie om in 2030 energieneutraal te zijn. Deze opgave kan daaraan bijdragen. Ook kan infrastructuur beter passen in de omgeving, zodat het minder overlast veroorzaakt. Een voorbeeld daarvan zijn wegen met stiller asfalt. De grote schaal waarop bouwwerken vervangen moeten worden, geeft kortom mogelijkheden voor innovatie.

De provincie Overijssel is een van de lokale overheden in Nederland die zich actief buigt over dit vraagstuk. Daar realiseerde men zich dat vrijwel alles wat aangelegd werd in de 20e eeuw, nu zo’n zestig jaar oud is en veel daarvan binnenkort aan vervanging toe zal zijn, vertelt Bert Boerman. Hij is gedeputeerde bij de provincie Overijssel en beheert de portefeuille Mobiliteit, Water en Sociaal. Boerman merkte bij zijn aantreden dat de provincie bewust met de problematiek bezig is maar niet alle informatie over de infrastructuur heeft. Weinig gegevens over de bouw zijn in de vorige eeuw opgetekend en veel kennis zit bij mensen in het hoofd. Binnen afzienbare tijd zijn die mensen met pensioen. “De vervanging van zoveel verschillende werken en wegen komt allemaal samen in de komende tien tot twintig jaar. Het is niet te doen om alles in die korte tijd te vervangen; dan overspoelt de markt.” Er moest dus nagedacht worden over een verspreiding van de werkzaamheden over een langere periode. Op dat moment werd assetmanagement ingevoerd om met deze opgave om te gaan. Het gaat dan om vragen als hoe bepaalde objecten langer in bedrijf kunnen blijven en wat als eerste aan vervanging toe is. Over levensduurverlenging en betere bereikbaarheid. Assetmanagement gaat volgens Boerman ook over de lange termijn, hoe projecten passen in de netwerkvisie van de provincie en realistisch bepalen wat werkelijk noodzakelijk is. Hiermee heeft Overijssel een goed beeld gekregen hoe met assetmanagement de grote renovatiepiek verspreid kan worden, stelt Lindy Molenkamp, hoofd van de eenheid Wegen en Kanalen bij de provincie.

Onderwijs en personeel

De vergrijzing betreft naast de infrastructuur zelf, ook het personeel in de civiele technische sector. Veel waardevolle en ervaren medewerkers zullen de komende jaren de pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Er zullen nieuwe ingenieurs en uitvoerende werknemers opgeleid moeten worden. Hertogh ziet aan de TU Delft een toename in het aantal studenten, maar dat zou nog meer mogen worden. Daarvoor zullen wervingsacties moeten worden voortgezet. Bovendien blijven de budgetten achter bij de groeiende toestroom aan de technische universiteiten. “Onbegrijpelijk. Bij een daling van het budget per student heeft zo’n campagne als ‘Kies Techniek’ nauwelijks zin.”

Een voordeel van de grote vervangingsopgave is volgens Hertogh te vinden in het steeds innovatiever wordende karakter van de sector. Een innovatieve sector is immers ook een aantrekkelijkere sector voor aankomend personeel. Dat betekent wel dat de bouw en civiele techniek zichzelf veel meer als zodanig moeten presenteren. Het innovatieve karakter moet ook bij studenten op technische opleidingen gestimuleerd worden, vindt Hertogh. Dat werkt alle kanten op: studenten die leren innovatief te zijn hebben, betere kansen op goede posities en organisaties met een innovatief karakter zullen de beste studenten aantrekken. Molenkamp stelt dat een nieuwe generatie civiele technici inderdaad essentieel is, gezien de grote groep die binnenkort met pensioen zal gaan. Meer studenten zullen de komende jaren de civieltechnische studierichtingen ingestuurd moeten worden. Een impuls voor aanwas van nieuw technisch personeel kan alleen gegeven worden wanneer tussen overheid en onderwijs goed wordt samengewerkt, stelt Molenkamp.

De provincie heeft daarom een experiment uitgevoerd waarbij studenten in hun omgeving de staat van bruggen moesten inspecteren. Die data zijn verzameld in een database van de provincie en de studenten hebben op deze manier iets geleerd over infrastructuur. Voor beide partijen een gunstige uitkomst. Ook ontwikkelt de provincie samen met waterschappen, gemeentes en bedrijfsleven een traineeship waarin afgestudeerden bij die diverse organisaties ervaringen op kunnen doen, en is er een programma opgesteld om al op basis- en middelbare scholen aandacht te geven aan technische studierichtingen.

Samenwerkende partijen

Volgens Hertogh komt de samenwerking tussen verschillende partijen steeds beter op gang. Een voorbeeld hiervan is De Bouwcampus in Delft. “Het is een ontmoetingsplaats waar partijen samen innovatieve oplossingen creëren voor vraagstukken op het gebied van leven, wonen en werken.” Hier wordt door onderwijsinstellingen, overheden en bedrijven aan de vervangingsopgave gewerkt. Een ander voorbeeld is InfraQuest, een samenwerkingsverband tussen Rijkswaterstaat, TNO en de TU Delft, waar onderzoek wordt gedaan naar de vergrijzing van de infrastructuur.

De afgelopen jaren is er meer samenwerking gezocht tussen overheden, bedrijven met onderwijsinstellingen, ziet Hertogh. Ook Molenkamp benadrukt het belang van samenwerking, onder meer voor financiering van projecten maar daarnaast om overlast zoveel mogelijk te voorkomen. “Samenwerken kan alleen door kennisdeling; kennis en kunde delen over deze vraagstukken. Daar zetten wij sterk op in. Kijk bij elkaar af en kopieer slim, zeggen wij.” De provincie zoekt daarom actief contact met aannemers en andere marktpartijen. Aangezien de vraag zo groot is, kun je beter open kaart spelen en gebruikmaken van kennis van andere partijen, stelt Boerman. Het besef groeit dat de publieke en private sector elkaar nodig hebben.

De kennisdeling beperkt zich niet tot de landgrenzen; dit thema speelt in vrijwel heel Europa, dus ook met internationale overheden en onderwijsinstellingen wordt contact gezocht. Boerman: “Ik ben daarbij in het buitenland best geschrokken van het onderhoud van infrastructuur. We mogen erg blij zijn dat het hier meestal iets sneller gaat.” Samenwerking is daarnaast essentieel wanneer het gaat om veranderende wet- en regelgeving. In Europa is in 2012 een bouwbesluit genomen, waarin nieuwe eisen worden gesteld aan nieuw te ontwikkelen, maar ook te renoveren infrastructuur. Molenkamp: “Een brug die je wil renoveren moet ineens aan heel andere eisen voldoen, wat veel meer kan kosten dan de vervanging die je met de oude eisen in het hoofd had beraamd. Dat is soms niet werkbaar.” Daarom heeft de provincie, samen met onder meer de Universiteit Twente, TNO en Rijkswaterstaat het initiatief genomen om dat bouwbesluit te herdefiniëren.

Renovatie, vervanging en verlenging levensduur

Voordat de grote vervangingsopgave haar hoogtepunt bereikt, heeft de provincie Overijssel de kosten daarvan beraamd. Wat blijkt: de waarde van de te vervangen infrastructuur ligt rond de 1 miljard euro. Voor heel Nederland ligt dat bedrag rond de 350 miljard euro. Dat maakt duidelijk dat álles vervangen gewoonweg geen optie is, legt Molenkamp uit. “Je wil absoluut geen geld over de balk smijten.” Vanuit assetmanagement wordt daarom gekeken naar bereikbaarheid, kostenbeheersing, leefbaarheid, veiligheid en risico’s en tussen al die aspecten een afweging gemaakt. Zo wordt bij de minder urgente projecten gekeken naar levensduurverlengende maatregelen. Op die manier kunnen verkeersstromen gedeeltelijk worden omgeleid of bruggen versterkt worden met ‘composieten’. Een ander aspect van assetmanagement is het standaardiseren van assets, al praat de provincie liever over ‘legolisering’: bouwen met standaard onderdelen die voor meerdere doeleinden ingezet kunnen worden, vooral bij bruggen en andere beweegbare ‘kunstwerken’. Dat werkt snel en efficiënt. Een ander voorbeeld: een brug waarvan de levensduur is berekend op het gewicht van maximaal vier vrachtwagens gelijktijdig op de brug aanwezig. Nu de provincie het zo heeft ingericht dat er nog maar twee vrachtwagens tegelijk op kunnen, gaat de brug ineens veel langer mee. Zo’n creatieve maatregel verlengt de levensduur, veroorzaakt nauwelijks overlast en kost weinig, aldus Molenkamp.

Toekomstvisie

Het optimisme van Hertogh over de toekomst van de Nederlandse infrastructuur heeft een belangrijke kanttekening: er kan absoluut niet te laat begonnen worden met het plannen van vervanging en renovatie. Er moet op tijd gestart worden met goed nadenken over de ontwikkeling van het netwerk. Hertogh: “Vaak begint dat te laat, pas als iets echt vervangen móet worden. Dan is er geen tijd meer voor uitgebreid vooronderzoek en innovatieve, duurzame oplossingen, maar alleen voor het hoognodige.”

Er is dus geen tijd te verliezen; dat geldt ook voor het opleiden van geschikt personeel. Universiteiten hebben de noodklok al geluid, waarna een toename van het aantal studenten voor technische studies is ontstaan. Het probleem daarbij is dat universiteiten geen extra geld van de overheid ontvangen voor deze groeiende groep studenten. Dan is het moeilijk om de kwaliteit van het onderwijs te kunnen blijven waarborgen, aldus Hertogh. De Nederlandse overheid moet haar verantwoordelijkheid nemen als het gaat om nieuwe studenten opleiden. Ook voor de vervangingsopgave zelf moeten overheden voldoende geld reserveren, meent Hertogh. Dat is nu vaak niet het geval.

Boerman en Molenkamp van de provincie Overijssel benadrukken eveneens een realistische blik naar de toekomst. Het in beeld krijgen van de vervangingsopgave is al verbeterd, maar of het allemaal op tijd gaat lukken, is nog geen zekerheid. Overheden kunnen niet alles vóór zijn en het personeelstekort kan een struikelblok worden. Een ander punt blijft het ontbreken van veel historische gegevens over de bouw van bestaande infrastructuur. Molenkamp: “We kunnen helaas niet in het verleden kijken. Soms is het niet de vraag óf het misgaat, maar waar en wanneer het misgaat.”

Om dat te voorkomen, moeten alle betrokken partijen voortdurend inspecteren en bezig zijn met de afweging tussen aanvaardbare risico’s en mogelijke kapitaalvernietiging wanneer bouwwerken of wegen te vroeg of onnodig vervangen worden. Boerman: “Je moet een realistische kijk hebben, alle partijen zullen dat beamen. De aandacht mag geen moment verslappen.” Daarom probeert de provincie zoveel mogelijk naar voren te kijken, al is het niet altijd makkelijk te voorspellen hoe een gebied zich ontwikkelt. Ten slotte is voor Boerman duidelijk dat de toekomst in innovatieve en vooral duurzame oplossingen gezocht moet worden.