De TU Delft heeft het onderzoek naar de oorzaken van bouwkundige schade in de provincie Groningen afgerond en gepubliceerd. De onderzoekers hebben 69 panden onderzocht waarvoor complexe schade was gemeld. Deze panden bevatten in totaal ruim 2400 schades. Doel van het onderzoek was om inzicht te krijgen in de oorzaken die ten grondslag liggen aan gebouwschade in de provincie. De onderzoekers concluderen dat het toewijzen van schade aan concrete oorzaken alleen indicatief mogelijk is. Omstandigheden in het gebouw, fundering en bodem zijn de belangrijkste onderliggende oorzaken voor schades bij de onderzochte gebouwen. De invloed van bevingen is moeilijk uit te sluiten uit de best verklarende scenario’s voor schade in de onderzochte panden, maar valt tegelijkertijd ook moeilijk te bewijzen.
Aanleiding
Aanleiding voor het onderzoek was de discussie over de voormalige contour. Binnen die contour werd tot 2016 in de provincie Groningen schade als gevolg van bevingen wél vergoed en daarbuiten niet. Doel van het onderzoek was het duiden en verduidelijken van de diverse oorzaken van schade aan gebouwen, waaronder de invloeden van de verschillende mijnbouwactiviteiten in Groningen en de stapeling van mijnbouwactiviteiten op bepaalde locaties.
Voor de onderzochte panden hebben de onderzoekers ‘best verklarende scenario’s’ opgesteld voor de ontstane schade zoals scheuren in muren, waarbij gekeken is naar enkelvoudige oorzaken of combinaties van oorzaken. Daarbij werkten de onderzoekers met het begrip ‘technische toerekenbaarheid’: het aandeel van een oorzaak in de spanningen in een bouwdeel waar schade is ontstaan. Dit bleek alleen indicatief mogelijk; voor een nauwkeurige kwantitatieve vaststelling vonden de onderzoekers teveel onzekerheden.
Aardbeving als trigger
Het onderzoek laat zien dat bodemtrillingen, bijvoorbeeld door aardbevingen, een trigger kunnen zijn voor het ontstaan van schade. Het verschilt per gebied in hoeverre schade kan worden toegerekend aan aardbevingen. Binnen de voormalige contour is de toerekenbaarheid gemiddeld over de onderzochte panden in de orde van 10% tot 33%. Buiten de voormalige schadecontour varieert de toerekenbaarheid voor de onderzochte panden tussen minder dan 1% tot orde 10%.
Schade door bevingen blijkt vrijwel altijd samen te hangen met andere onderliggende oorzaken. Een mate van voorbelasting en/of initiële schade blijken zeer belangrijke omstandigheden te zijn voor het ontstaan of groeien van zichtbare scheuren door een trilling. Die schade kan al zichtbaar worden bij een geringe trillingssnelheid.
Gebouw gebonden oorzaken en funderingsoorzaken
De onderliggende oorzaken van vrijwel alle schades in de onderzochte panden zijn gedeeltelijk terug te voeren op het ontwerp van het gebouw en de gehanteerde constructiewijze. Het gaat om schades die over het algemeen vaker voorkomen bij gebouwen, zoals schades door vervormingen, overbelasting of onvoldoende sterkte. Deze schades zijn niet te relateren aan een bepaald gebied in de provincie Groningen of aan de nabijheid tot mijnbouwactiviteiten.
Een andere reden waardoor er vervorming en overbelasting van de constructie kan ontstaan is als de bodem onder de fundering onder invloed van het gewicht van het gebouw vervormt. Vervorming van de bodem is eveneens verantwoordelijk voor een groot deel van de schades. Grondwaterstand en vochtgehalte in de bodem spelen hierbij soms ook een rol in de bodemvervorming. De onderzoekers constateren dat de gegevens van grondwaterstanden en de kennis over hun invloed in Groningse bodemsituatie te beperkt is, waardoor er onzekerheid is over de invloed van het grondwater.
Vervormingen van de bodem door diepe bodemdaling als gevolg van mijnbouwactiviteiten bleken geen factor van belang.
Invloed van bouwjaar
Panden van na 1970 hebben meer schade aan de binnenzijde van de woning en vertonen tegelijkertijd veel minder schade vanuit de fundering. Door de constructiewijze (‘betere’ meestal betonnen strokenfundering en ander bouwsysteem) van deze nieuwere panden ontstaat schade vooral op aansluitingen van bouwdelen, zoals wanden en vloeren. Panden van voor 1900 vertonen over het algemeen meer schades dan panden van na 1900 en boerderijen vertonen meer schades dan vrijstaande woningen en twee-onder-een-kap woningen.
Aanbevelingen
Om complexe schadegevallen beter te kunnen beoordelen, doen de onderzoekers een aantal aanbevelingen. Zo adviseren ze om de bestaande conditie van kwetsbare panden in gevoelige gebieden beter vast te leggen en de kwaliteit van schadeopname te verbeteren. De beschikbaarheid van een logboek van aanwezige schade vergroot volgens hen de duiding van schadeoorzaken aanzienlijk. Ook zou er meer inzicht moeten komen in actuele grondwaterstanden bij kwetsbare objecten om daarvan de invloed te onderzoeken op bodemvervorming met als gevolg een vervorming van de gebouwconstructie. Daarnaast bevelen de onderzoekers aan om de sensornetwerken van TNO voor het meten van trillingen open te stellen voor breder gebruik.
Over het onderzoek
Voor het onderzoek zijn 69 panden van uiteenlopende typen bestudeerd in negen gebieden in Groningen. Het betreft 6 gebieden buiten de voormalige contour in de omgeving van Ulrum, Grijpskerk, Groningen, Veendam, Winschoten, Slochteren en 3 gebieden binnen de contour in de omgeving van Bedum, Woldendorp en ’t Zandt. Eigenaren van panden deden op vrijwillige basis mee aan het onderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van Nationaal Coördinator Groningen (NCG). NCG gaat het onderzoeksrapport overhandigen aan minister Wiebes van Economische Zaken en Klimaat en de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen, omdat NCG geen rol meer heeft in de afhandeling van mijnbouwschade.
Bron: TU Delft