Er is in Nederland een lerarentekort dat de komende jaren groter dreigt te worden. Op 27 juni jl. staakten leraren in het basisonderwijs voor lagere werkdruk en betere salarissen. Er lijkt bovendien een wisselwerking gaande tussen de problemen die spelen en het maatschappelijk aanzien van de leraar.

Lerarentekort voorspeld

“We hebben voldoende en goed opgeleide leraren nodig om leerlingen onderwijs te bieden dat past bij hun talenten. Voor de nabije toekomst zijn lerarentekorten voorspeld”, schrijft demissionair staatssecretaris Sander Dekker (Onderwijs) in een plan van aanpak om het dreigende lerarentekort te tackelen. Tot voor kort kwamen leraren moeilijk aan het werk door leerlingdaling; nu dreigt juist een tekort doordat op korte termijn veel leraren met pensioen gaan en er te weinig pabo-afgestudeerden zijn om de aankomende tekorten op te vangen.

Deze prognose blijkt ook uit het rapport De toekomstige arbeidsmarkt voor onderwijspersoneel po, vo en mbo 2015-2025, van onderzoeksinstituut Centerdata. De afgelopen jaren was het aanbod pabo-afgestudeerden voldoende om aan de vraag naar leraren te voldoen. “Na 2017 zal zich echter krapte voordoen die zich in de jaren daarna steeds sterker zal doen gelden”, zo constateert het rapport.

Deze krapte wordt veroorzaakt door een dalend aantal afgestudeerden aan de pabo. Die daling heeft zich sinds 2007 ingezet en blijft zich voortzetten, blijkt ook uit het onlangs verschenen rapport Status en imago van de leraar in de 21ste eeuw. De instroom in de pabo is tussen 2007 en 2016 gehalveerd en vooral in studiejaar 2015/2016 is de instroom sterk gedaald, toont het rapport, dat het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) samen met onderzoeksbureau Ecorys publiceerde.

De daling werd ingezet toen de arbeidsperspectieven niet erg goed waren, maar dat is tegenwoordig omgedraaid. Het is nodig dat de aanmeldingen de komende jaren zullen stijgen, omdat de uitstroom van leraren er nu echt aan zit te komen en zal leiden tot een onvervulde vraag naar leraren de komende jaren.

Ongelijk verdeelde tekorten

Deze tekorten zijn een groot probleem voor het leraarschap, denkt Sjerp van der Ploeg, werkzaam bij Ecorys, gespecialiseerd in onderwijsbeleid en medeauteur van het rapport. Allereerst praktisch, omdat scholen in bepaalde regio’s grote moeite hebben om vacatures te vullen. De tekorten zijn namelijk niet gelijk verdeeld over het land, maar spelen vooral in de Randstad en grotere steden.

In krimpgebieden vinden leraren soms nog moeilijk een baan. Basisschoolleraren werken veelal parttime en/of zorgen voor het tweede salaris binnen een huishouden. “Daardoor verhuizen zij niet snel voor hun baan, temeer omdat die relatief weinig status en salaris oplevert.” Dit houdt de ongelijk verdeelde tekorten in stand. Dat betekent dat op plekken waar tekorten zijn, minder competente leerkrachten of pas afgestudeerden eerder worden aangenomen om vacante plekken te vullen.

“Dat gebeurt juist vaak op plekken waar relatief veel kinderen extra aandacht nodig hebben.” De ‘mindere’ leerkrachten kunnen het aanzien van het vak bovendien naar beneden halen.

Status en imago van de leraar

“De teruggelopen pabo-aanmeldingen hebben allereerst te maken met verscherpte aanmeldprocedures. Maar de daling wordt ook veroorzaakt doordat het vak minder aantrekkelijk wordt bevonden”, zegt hoogleraar onderwijsarbeidsmarkt Frank Cörvers, onderzoeker bij ROA en ook een van de auteurs van het rapport.

Daaruit blijkt namelijk dat het aanzien van het leraarschap in de afgelopen decennia fors is gedaald. Dit werd onderzocht in combinatie met de zogenoemde ‘beroepsprestigeladder’, een ranglijst van 138 beroepen, die door ROA, Ecorys en onderzoeksbureau Kantar Public (voorheen TNS Nipo) werd opgesteld. Deze beroepenladder is gebaseerd op antwoorden van ruim 1000 respondenten, die scores uitdeelden aan totaal meer dan 100 verschillende beroepen.

Het beroep van leraar blijkt aan waardering te hebben ingeboet – zowel de positie van leraren in het voortgezet- als in het basisonderwijs kelderde in de ranglijst in vergelijking met hetzelfde onderzoek dat ook in 1982 en in 2006 werd uitgevoerd. De resultaten zijn een trendbreuk, zo concluderen de onderzoekers, want de meeste andere resultaten uit de beroepenladder bleven redelijk stabiel.

De top 10 bleef overwegend gelijk en de laagste regionen laten ook een vergelijkbaar beeld zien met eerdere jaren. Maar leraren basisonderwijs daalden van plek 42 (in 1982 en in 2006) naar plek 69. Het is een van de weinige beroepen die zo is gedaald. Wat de resultaten precies veroorzaken, is niet eenduidig vast te stellen, maar ze tonen onmiskenbaar aan dat het maatschappelijk aanzien van de leraar gedaald is.

Zelfbeeld begint bij opleiding

De onderzoekers hebben ook ouders, leerlingen en leraren bevraagd hoe zij tegen het beroep aankeken, en hoe zij dachten dat de respondenten het lerarenberoep zouden waarderen. Opvallend is dat leraren zelf denken dat er negatiever over hen gedacht wordt, dan feitelijk het geval is, leggen de auteurs van het rapport uit.

Dat sluit aan bij bredere bevindingen dat het hier geen trotse beroepsgroep betreft en de zelfperceptie negatief is. Het draagt ook niet bij aan de aantrekkingskracht: wanneer de beroepsgroep eenmaal met een laag aanzien kampt, werkt dat demotiverend voor leraren in spe. “Zo dreigt het een vicieuze cirkel te worden”, denkt Van der Ploeg.

Cörvers voegt hieraan toe dat het lage zelfbeeld van leraren al op de opleiding begint: wanneer studenten aan de pabo beginnen, blijkt dat de verwachtingen die zij hebben over het aanzien dalen. Er wordt wel gezegd dat er een klaagcultuur heerst in het onderwijs, die het zelfbeeld naar beneden trekt. Omdat onderwijs zo’n politiek gevoelig onderwerp is en negatieve berichten breed worden uitgemeten en de media, hebben mensen relatief veel negatieve associaties met het beroep.

Kleuterjufeffect

Andere factoren waaraan het lage aanzien verweten kan worden, zijn volgens de onderzoekers de opvatting dat het hard werken is; dat de eisen van buitenaf steeds hoger liggen, de inspecties strenger en de ouders veeleisender zijn geworden. Dat, in combinatie met grote klassen en grote niveauverschillen tussen leerlingen, vraagt veel van leraren. Ook opleidingsniveau heeft invloed op het aanzien. In het geval van het lerarenberoep is dat veranderd.

Vroeger was de ouderpopulatie minder geschoold; de leraar had op dat vlak een grote voorsprong. Tegenwoordig is die voorsprong verdwenen; de leraar staat niet meer boven de ouders, die veelal beter geschoold en geïnformeerd zijn dan voorheen. Van der Ploeg: “Het wordt kortom gezien als een steeds zwaardere baan, tegen een laag salaris. Je moet wel heel bevlogen zijn om dat te willen. De lange vakanties wegen niet op tegen het zware werk.”

Toch zijn de exacte redenen voor de uitkomst niet eenduidig, benadrukt Cörvers. “Het is vaak een wisselwerking, waar ook vertraging in zit.” In ieder geval ziet hij de lage salarissen als een aanwijsbare factor. Ook dat is een wisselwerking: wanneer het salaris daalt, gaat het aanzien omlaag, en als het maatschappelijk aanzien laag is, volgt er weinig animo om een gulle vergoeding te bieden.

Bovendien speelt de feminisering van het beroep mee, stellen de onderzoekers. De mannelijke leerkracht is steeds meer verdwenen uit het basisschoolonderwijs. Parallel daaraan ligt een andere tendens: doordat de kleuterschool bij het basisonderwijs is getrokken (voorheen was die gescheiden), en kleuterjuffen van oudsher lager in aanzien staan, heeft dat samengaan invloed op het aanzien van de verdere beroepsgroep. De vooroordelen die hiermee gepaard gaan, worden wel het ‘kleuterjufeffect’ genoemd.

Autonomie terugkrijgen

Hoe kan dit beeld van het leraarschap gekanteld worden? Hoe kan voorkomen worden dat het lage zelfbeeld een selffulfilling prophecy wordt? Zeker is dat dit proces niet over één nacht ijs gaat, aldus Van der Ploeg. “Dit zijn langlopende, grote maatschappelijke processen die niet makkelijk bij te sturen zijn. Eén kabinetsperiode is daar te kort voor.”

Toch zag hij de afgelopen jaren positieve maatregelen – al kan het even duren voor de gevolgen daarvan zichtbaar zijn – zoals de strengere kwaliteits- en toegangseisen van pabo’s. Toekomstige aanpassingen moeten liggen in het verlagen van de administratieve lasten en het gelijktrekken van de salarissen in het basisonderwijs met die in het voortgezet onderwijs.

Niet meer dan logisch, vinden de onderzoekers. Salarissen spelen een grote rol in de ‘aanzuigende werking’ van een beroep. Om de tekorten aan te pakken, zal dit moeten veranderen. Tot slot vindt Van der Ploeg dat de beroepsgroep de grip op het leraarschap is verloren. Wat een leraar precies is en wat lesgeven inhoudt, wordt grotendeels bepaald door een kring van ‘deskundigen’.

“De autonomie van het vak ligt deels buiten de beroepsgroep. Het is essentieel dat die terugkomt bij de leraren.” Andere beroepsgroepen hebben dit minder: artsen of notarissen gaan zélf over wat hun beroep inhoudt. Meer autonomie vergt meer zelfbewustzijn. Om dat te laten groeien, zal een brede beweging moeten ontstaan.

Hiermee zal de beroepsgroep betere mensen aantrekken. Dat kan uiteindelijk een wisselwerking de andere kant op genereren. Maar het blijven processen van de lange adem. De overheid zal voorbij regeringsperioden moeten kijken en ook leraren zelf moeten geduld opbrengen.

Gedwongen vernieuwingen

Door de gedaalde instromingsaantallen aan de pabo’s en de vergrijzing in het onderwijs ontstaat de komende jaren schaarste in het aantal leraren, besluit Cörvers. “Schaarste maakt een beroep altijd aantrekkelijker.” Dat zou het balletje kunnen doen rollen: schaarste en strengere instroomeisen zorgen voor ‘betere’ afgestudeerde leraren, die de beroepsgroep de boost kunnen geven waar het op zit te wachten.

De resultaten van een vervolgonderzoek over opnieuw tien jaar zullen uitsluitsel geven. Een lichtpuntje tot slot: Van der Ploeg denkt dat de problemen en de aandacht hiervoor, in combinatie met de tekorten, het onderwijs dwingt te vernieuwen. “Problemen maken immers creativiteit los om nieuwe oplossingen uit te proberen. De mensen die zich daarvoor inzetten, moeten gekoesterd worden.”