Gezonde dieren staan aan de basis van een kwalitatief hoogwaardige voedselproductie. Bij het streven naar diergezondheid en dierenwelzijn is het wel van belang dat factoren als klimaat en volksgezondheid worden meegenomen, vindt Arjan Stegeman, hoogleraar Gezondheidszorg Landbouwhuisdieren. “De belangrijkste uitdaging is om met de dierlijke productie te komen tot integrale oplossing waarin alle belangen zijn vertegenwoordigd.”

Vooruitgang in diergezondheid

In Nederland is de afgelopen vijftien jaar veel vooruitgang geboekt met diergezondheid en het voorkomen van besmettelijke dierziekten. Sinds de uitbraak van varkenspest in 1998 en mond-en-klauwzeer in 2001 zijn deze ziekten niet meer voorgekomen. “Ik zeg niet dat ze nooit meer voorkomen, maar door de genomen maatregelen gaat het best goed”, zegt Toon van Hoof, voormalig voorzitter van de stuurgroep BVD/IBR. Vijf jaar geleden is deze stuurgroep opgericht om een einde te maken aan het Bovine Virus Diarree (BVD) en Infectieuze Bovine Rhinotracheïtis (IBR). BVD is een virus dat bij rundvee voorkomt en dat de weerstand van koeien onderdrukt. Hierdoor kunnen ziektekiemen die normaal gesproken beheersbaar zijn op de voorgrond treden en resulteren in bijvoorbeeld vruchtbaarheidsproblemen of uierontstekingen. IBR is een herpesvirusinfectie, die koeien levenslang bij zich dragen. Het virus kan jarenlang in de koe aanwezig blijven zonder dat het ziekte veroorzaakt, maar kan ineens weer actief worden na een periode van weerstandsvermindering, waardoor ook andere koeien besmet kunnen worden. Wanneer de ziekte zich voor de eerste keer manifesteert, treden er verschijnselen op als koorts, ademhalingsproblemen, het verwerpen van een ongeboren vrucht en soms zelfs sterfte.

“De uiteindelijke doelstelling is om diergezondheid en dierenwelzijn op een hoger plan te brengen. Welbevinden begint bij diergezondheid.”

BVD en IBR

Al in 1998 was sprake van een IBR-bestrijdingsprogramma. Nadat bleek dat sommige vaccins vervuild waren en er op een aantal bedrijven dieren overleden, werd het programma stopgezet. Vervolgens ging er vijftien jaar overheen tot de stuurgroep vijf jaar geleden werd opgericht. “De uiteindelijke doelstelling is om diergezondheid en dierenwelzijn op een hoger plan te brengen. Welbevinden begint bij diergezondheid”, geeft Van Hoof aan.

Hoewel het erop leek dat de landelijke aanpak van BVD en IBR begin 2018 van start zou kunnen gaan met een verplicht programma, is recentelijk naar voren gekomen dat het niet haalbaar is om de wettelijke verplichting op tijd rond te krijgen. De melkveehouderij besloot daarop om zelf alvast te starten met een privaat bestrijdingsprogramma voor BVD en IBR, zonder de kalverhouderij en de vleesveehouderij. Dit programma geldt dus niet voor alle rundveehouderijbedrijven, waardoor volgens Van Hoof sprake is van halve maatregelen. Hij besloot daarom op te stappen als voorzitter van de stuurgroep. “Ik vind het onverstandig om te beginnen met een privaat programma als alles na de wettelijke invoering weer anders moet. En als niet de gehele rundveehouderij meedoet, wordt het einddoel niet bereikt.” Hij verwacht dat er in 2019 alsnog een verplicht bestrijdingsprogramma komt voor alle partijen.

Verschillende perspectieven

Het vraagstuk van dierenwelzijn, diergezondheid en de bestrijding van ziekten als BVD en IBR dient volgens Stegeman vanuit verschillende perspectieven te worden bekeken. Dat is niet eenvoudig, want er is nogal eens sprake van conflicterende belangen. Hij illustreert zijn betoog met een voorbeeld. Sinds 2012 zijn legbatterijen in de Europese Unie verboden met het oog op dierenwelzijn. De stallen die daarvoor in de plaats zijn gekomen brengen echter ook een aantal problemen met zich mee. In de eerste plaats hebben bloedmijten er vrij spel. Het enige middel dat ertegen helpt, fipronil, is verboden. Daarnaast produceren de nieuwe stallen veel stof, waardoor omwonenden van de bedrijven een hogere kans hebben op longontsteking. Er is dus één probleem opgelost, waarvoor er twee zijn terugkomen.

Zo zijn er nog een aantal voorbeelden te bedenken. Neem het klimaat, zegt Stegeman. “Vanuit dierenwelzijnsperspectief prefereren we extensief gehouden runderen, en misschien is dat vanuit ziekteoogpunt ook wel het beste. Deze dieren hebben echter wel een hoge CO2-voetafdruk.” Bij kippen en vissen die op een intensieve manier worden gehouden is die CO2-voetafdruk lager, maar is de kans op verspreiding van ziektekiemen weer veel groter, omdat de dieren zo dicht op elkaar zitten. Zelfs twee elkaar verweven aspecten als dierenwelzijn en diergezondheid kunnen elkaar in de weg zitten. Zo wordt vanuit het perspectief van dierenwelzijn gedacht dat het beter is om kippenhokvrije uitloop te hebben. Een dergelijke situatie leidt er echter toe dat de kans op vogelgriep sterk toeneemt.

Belangen afwegen

Is dierenwelzijn dan altijd conflicterend met factoren als klimaat, volksgezondheid, diergezondheid en economie? Stegeman beantwoordt deze vraag bevestigend. Vanwege die laatste vier factoren zou het de voorkeur verdienen alle dieren binnen te houden en een microklimaat te creëren, zodat van buiten moeilijk ziektekiemen kunnen binnenkomen, de lucht die naar buiten gaat gewassen kan worden en de mest kan worden opgevangen en bewerkt. Zo is er veel meer controle over de situatie. Deze situatie zou echter wel ten koste gaan van de bewegingsvrijheid van dieren en dus conflicteren met dierenwelzijn. “We moeten dus bij ieder vraagstuk, of dat nu draait om diergezondheid, dierenwelzijn, volksgezondheid of milieu, zoeken naar een integrale oplossing, zodat er geen nieuwe problemen ontstaan.”

Het blijkt te verschillen welke factor bij de afweging van de diverse belangen het zwaarst weegt. Zo stond twintig jaar geleden vooral dierenwelzijn in de aandacht, waarna zaken als legbatterijen werden verboden. Tegenwoordig ligt de focus meer op klimaat, en wordt veel over CO2-voetafdrukken en fosfaatregelgingen gesproken. “Dat is prima, maar het is heel belangrijk om daarbij de andere zaken niet uit het oog te verliezen. De balans moet gezocht worden”, meent Stegeman.

Rol voor de markt

Hij denkt dat er voor het verhogen dierenwelzijn niet zozeer een rol is weggelegd voor de overheid, als wel voor de markt. De overheid legt wettelijk minimale eisen vast voor dierenwelzijn, maar marktpartijen kunnen samen private kwaliteitssystemen opstellen met strengere eisen. Druk vanuit de markt werkt volgens hem veel beter dan wettelijke regels. Als voorbeeld noemt hij de gezamenlijke aanpak van de antibioticareductie. “En kijk naar de plofkipcampagne. Die leidde tot een veranderende houding bij het grote publiek. Nu zijn er alleen nog maar langzaam groeiende kippen te koop. Zoiets werkt veel beter dan proberen om alles via wetten te regelen.”