Voor bedrijven in de techniek- en ICT-sector is het tekort aan technici en ICT’ers op de Nederlandse arbeidsmarkt al jaren evident. Ook voor jongeren met een aansluitende vakopleiding is al langer goed te merken dat de markt om bepaalde krachten staat te springen. “Op een bijeenkomst voor de installatiebranche krijgt een student installatietechniek zo van vier verschillende bedrijven een baan aangeboden, nog voordat hij of zij het diploma op zak heeft”, vertelt Doekle Terpstra, voorzitter van UNETO-VNI, de ondernemersorganisatie voor de installatiebranche en de technische detailhandel. Die situatie is niet nieuw, maar de problematiek die eruit voortkomt heeft in toenemende mate invloed op de maatschappij. Verschillende domeinen in de samenleving lopen steeds meer in elkaar over waardoor met name technische en ICT-toepassingen in iedere sector te vinden zijn. “Energie, zorg, mobiliteit – niets gaat meer zonder techniek”, stelt Terpstra. Hij noemt techniek de ruggengraat van de maatschappij, waaruit volgt dat een tekort aan personeel niet langer enkel een probleem voor de branche is, maar ook voor Nederland als geheel.

In kaart brengen

Vaak is het kwantificeren van het probleem een goede eerste stap om tot de kern van een vraagstuk en de mogelijke oplossing te komen. Helaas is juist dat al ingewikkeld met betrekking tot personeelstekorten in de techniek en ICT, stelt Ivo Poulissen, public policy manager bij Nederland ICT. Om het daadwerkelijke tekort in kaart te brengen zou men ervoor kunnen kiezen om te kijken naar het aantal openstaande vacatures voor bepaalde functiegroepen. Zo hebben alleen al de 165 leden van FEDA, de branchevereniging voor aandrijf- en automatiseringstechniek, zo’n kleine 1000 vacatures openstaan. Voor ICT-functies geldt echter dat het aantal vacatures niet per se een reflectie is van de situatie in de sector, omdat sommige werkgevers niet eens meer de moeite nemen talent binnen te halen via het plaatsen van een vacature. In plaats daarvan proberen bedrijven de competitie voor te zijn door bijvoorbeeld op scholen en beurzen jong talent te werven. Een ander aspect dat het lastig maakt om een goed beeld van de situatie op de Nederlandse arbeidsmarkt te schetsen, is het internationale karakter van de sector. Met name ICT-gerelateerd werk bestaat bij uitstek uit werkzaamheden die een opdrachtgever door Nederlands personeel kan laten uitvoeren, maar net zo goed – en tegen andere tarieven – in Spanje of Oost-Europa. “Kort samengevat heb je een computer nodig en iemand die er verstand van heeft. Dat is het. Dat maakt het een hele internationale markt”, zegt Poulissen. Hij voegt toe dat dit niet alleen geldt voor multinationals, maar ook voor het mkb. “Ook bedrijven met tien man personeel hebben mensen in Spanje zitten.”

Vraag en aanbod

Hoewel het tekort lastig in cijfers uit te drukken is, is het duidelijk dat er iets moet gebeuren om de gevolgen te beperken. Zonder ingrijpen houdt het probleem zichzelf in stand, omdat personeelstekorten leiden tot een hogere werkdruk voor de bestaande krachten. Dit resulteert vervolgens weer in hoger ziekteverzuim, waarmee de vicieuze cirkel rond is. Volgens Poulissen zou Nederland zich bij aanhoudende tekorten vooral zorgen moeten maken over de competitie met het buitenland. “Als wij dingen niet in Nederland ontwikkelen en bouwen, dan gebeurt het elders. En alleen met de juiste mensen kun je de meest vernieuwende vooruitgang boeken.” Hij geeft aan dat Nederland het op de internationale markt nu nog vrij goed doet op het gebied van innovatie, maar waarschuwt dat dit snel kan veranderen. Er moet continu geïnvesteerd worden in nieuwe kennis om voorop te kunnen blijven lopen. Wat daarbij niet wenselijk is, is een situatie waarin bijvoorbeeld het mkb heel hard moet nadenken over de mogelijkheid om door te groeien, omdat er een gebrek aan geschikte mensen is. “Als je vraag en aanbod beter op elkaar afstemt, zouden we als land sneller vooruitgang kunnen boeken”, aldus Poulissen.

Vraag om kennis

Daarmee legt hij de vinger op de zere plek: een gebrek aan aansluiting tussen opleidingen en banen; tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt. Het is namelijk niet het geval dat er zich simpelweg niet genoeg studenten aanmelden voor technische en ICT-opleidingen om aan de vraag te kunnen voldoen – hoewel ook dat een rol blijft spelen. De kern van het probleem ligt bij het feit dat de studenten die zich wel aanmelden, bij het afstuderen niet de juiste kennis in huis hebben om aan de vraag van bedrijven te voldoen. Dat gebrek aan aansluiting tussen werkzoekenden en de bedrijfssector is op zich niets nieuws. Ook in andere sectoren bestaat eenzelfde wanverhouding al langer. Dat het nu wellicht meer voelbaar is, heeft te maken met de snelheid waarmee technologie verandert en daarmee invloed uitoefent op de bedrijfsvoering, meent Terpstra. Aan de ene kant creëert dit vraag naar personeel met een nieuw soort kennis, bijvoorbeeld omtrent digitalisering in de gebouwde omgeving. Aan de andere kant betekent het dat sommige functies minder voorkomen. Poulissen beaamt dat en noemt als voorbeeld de systeembeheerder.

“Nog niet zo lang geleden had ieder bedrijf een serverkast op kantoor waar de systeembeheerder verantwoordelijk voor was. Nu staan de servers gecentraliseerd in grote datacenters, waardoor de kleinschalige systeembeheerder minder nodig is.” En terwijl systeembeheerders zonder werk zitten, staan bedrijven te springen om softwareontwikkelaars en cyberveiligheidsexperts. Dat is de mismatch.

Oorzaak

Bij het zoeken naar de oorzaak achter de gebrekkige aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, wordt vaak met de vinger naar scholen gewezen. Opleidingen zouden te weinig innovatief zijn en de inhoud zou te langzaam veranderen, met als gevolg dat leerlingen op het moment van afstuderen al met verouderde kennis rondlopen. Adaptief zijn is echter makkelijker gezegd dan gedaan, vindt Terpstra. Volgens hem verdient met name het beroepsonderwijs sowieso al een compliment, omdat instellingen collectief zeggen: ‘Wij zijn er voor de arbeidsmarkt.’ De verantwoordelijkheid voor de gebrekkige aansluiting met het bedrijfsleven ligt dan ook niet enkel bij scholen, maar zeker ook bij bedrijven zelf, stelt hij. Een overkoepelende partij die daarnaast nog een rol speelt bij het in stand houden van de mismatch is de overheid. De manier waarop het onderwijs wordt ingericht betekent dat de inhoud van curricula voor een vrij lange termijn worden vastgelegd, legt FEDA-manager André Braakman uit. “Het gevolg is dat de lesstof al snel achterloopt bij de snelle ontwikkelingen binnen de ICT en techniek waar de innovaties van vandaag bij wijze van spreken over een paar maanden alweer verouderd zijn.”

Samenwerking

Meer vrijheid binnen curricula lijkt een deel van de oplossing te zijn, maar ook daar komen meerdere uitdagingen bij kijken. Ten eerste is het onderwijs streng gereguleerd en financieel afhankelijk van de overheid, wat het doorvoeren van veranderingen een complex proces maakt. Zo staat in het huidige regeerakkoord dat eind 2018 een nieuwe ‘bouwsteen digitale geletterdheid’ af moet zijn. De visie achter die bouwsteen moet leiden tot een nieuw curriculum dat opleidingsinstellingen betere mogelijkheden geeft om in te spelen op ontwikkelingen in de markt. “Het gebeurt wel, maar het gaat niet erg snel”, merkt Poulissen op. Daarnaast moet gezocht worden naar de juiste balans met betrekking tot innovatie, omdat er uiteraard wel degelijk behoefte is aan een solide basis qua lesstof. “Opleidingen moeten ook niet direct met elke trend meewaaien”, geeft hij aan. “De kwaliteit moet goed zijn. Maar de ontwikkeling van het onderwijs schuurt met het tempo waarin de huidige samenleving en economie veranderen.” Braakman pleit ervoor de overheid primaire voorwaarden te laten stellen met betrekking tot het niveau waaraan opleidingen moeten voldoen. Dat zijn de basiscompetenties. Die zouden er na de eerste twee jaar al moeten zijn, waarna onderwijsinstellingen meer vrijheid zouden moeten krijgen om samen met bedrijven actie te ondernemen voor het actueel houden van opleidingen.

Meer overlap

Over de best mogelijke manier om die aansluiting met de actualiteit te behalen, zijn Braakman, Poulissen en Terpstra het met elkaar eens: betere samenwerking en meer overlap tussen bedrijfsleven en onderwijs. “Niemand kan het meer alleen”, vat Terpstra samen. Zo zou er binnen opleidingen ruimte gecreëerd kunnen worden voor het bedrijfsleven om met behulp van hybride docenten de nieuwste kennis uit de praktijk over te brengen op studenten. Die aanpak zou ook meteen een stap in de goede richting zijn met betrekking tot het voorkomen van het dreigende tekort aan docenten in het technische onderwijs, omdat het docenten de kans biedt op een dubbele carrière en zo het beroep aantrekkelijker maakt. Braakman ziet vooral veel potentie in dit soort publiek-private samenwerkingen tussen bedrijven en scholen op regionaal en lokaal niveau. “In Eindhoven worden andere competenties van iemand verwacht dan in Amsterdam of Groningen. Laten we dus vooral vanuit de regionale behoeften kijken wat waar nodig is, in plaats van iedereen op te leiden via een standaard profiel.”

Interessant genoeg kan inspiratie voor het uitwerken van dit soort samenwerkingen in de toekomst gehaald worden uit vroegere tijden. In het verleden kende Nederland veel bedrijfsscholen, die volgens Braakman een nagenoeg perfecte functie vervulden: het koppelen van theorie en praktijk met de behoefte van het bedrijfsleven. Hoewel hij niet naar die exacte constructie terug wil, ziet hij wel mogelijkheden om bijvoorbeeld locaties met opleidingsfaciliteiten te creëren op een industrieterrein. Daarbij zouden de betrokken partijen gezamenlijk afspraken maken over wat de samenwerking voor iedereen moet opleveren aan het einde van de streep, om zo toe te werken naar een goede uitkomst voor alle partijen.

Een sector in beweging

Ook met een goede samenwerking tussen het bedrijfsleven en het onderwijs zal het een uitdaging blijven om vraag en aanbod goed op elkaar aan te laten sluiten, simpelweg omdat het werk zal blijven veranderen. Poulissen vergelijkt de ICTsector wat dat betreft met de gezondheidszorg, waarin verschillende artsen met uiteenlopende specialismen en werkzaamheden bestaan, en steeds nieuwe blijven ontstaan. Datzelfde geldt voor de ICT, met beroepen die uiteenlopen van data-analist binnen een bank tot programmeur voor een nieuwsapplicatie. Wat nu in toenemende mate gebeurt, is dat er zich meer en meer beroepen ontwikkelen die technologie en bedrijfsvoering samenbrengen. Van werknemers vraagt dat specifieke kennis: niet alleen verstand van technologie, maar ook hoe deze het beste toegepast kan worden in lijn met de bedrijfsdoelstellingen van bijvoorbeeld een mediabedrijf. Die behoefte aan dat dubbele verstand op zowel technologie- als toepassingsgebied komt steeds vaker voor, observeert Poulissen. Nog steeds vervult een groot deel van de sector een ondersteunende functie die bedrijven helpt effectiever en productiever te zijn met goed internet en snelle e-mailtoepassingen. “Maar het werk zelf is aan het veranderen. De opkomst van technologie beïnvloedt de kern van de sector. Dat vraagt steeds opnieuw om een ander type functies, en dus andere kennis.”

Nu al zijn er in Nederland 1,5 miljoen werknemers voor wie ICT onmisbaar is in hun dagelijkse werk. Dat zijn niet alleen de ‘gewone’ ICT’ers, maar bijvoorbeeld ook grafisch ontwerpers en order pickers. Het voordeel is dat je met kennis van digitale technologie straks overal terecht kunt, voorspelt Poulissen. Of je nu een passie hebt voor onderwijs, zorg of auto’s. Hij voegt toe dat dat ook het mooie is van technische en ICT-kennis: mits up-to-date biedt het een carrière lang mogelijkheden. “ICT’ers en technici werken niet hun hele leven in een bepaalde sector. Ze beginnen bij een bank, werken vervolgens bij een ICT-bedrijf en doen daarna weer iets anders. Die mobiliteit tussen sectoren moet je stimuleren. Zo houden we iedereen in beweging en voorkomen we een mismatch. Dat is een grote uitdaging voor de toekomst.”