Dat men van de rente op spaarrekeningen momenteel niet rijk wordt, is welbekend. Dat dat geen kwade wil van de banken is, maar het resultaat van een economisch klimaat waarin de Europese Centrale Bank mensen wil stimuleren om geld uit te geven, verandert niets aan het enigszins bedroevende rendement. En dat blijft voorlopig zo: eerder dit jaar liet de ECB weten dat de rente in de eurozone tot na de zomer van 2019 onveranderd laag wordt gehouden. Wanneer de spaarrekening weinig oplevert, kan beleggen uitkomst bieden.

De hoop om meer uit het eigen geld te halen, is beleggers eigen. Logischerwijs draait het bij het kiezen van een beleggingsproduct vaak dan ook voornamelijk om het financiële rendement. Toch is dat, samen met de risico’s die beleggen met zich meebrengt, niet het enige waar men op kan – en wellicht zelfs moet – letten. Beleggen staat immers niet los van het fonds of bedrijf waarin geïnvesteerd wordt. Naast de praktische kwestie van hoeveel het financieel oplevert, speelt ook de meer ethische vraag: waar gaat het geld naartoe?

“Wil je investeren in milieubescherming, microfinanciering of water? Of wil je vooral mensenrechtenschendingen en fossiele brandstoffen mijden? Als je daar een mening over hebt, kun je die laten horen door voor duurzaam investeren te gaan.”

De opkomst van duurzaam

Nadenken over wat men vanuit een ethisch standpunt wel en niet met geld zou moeten doen, is niets nieuws. Al ten tijde van het Oude Testament hield men zich daarmee bezig, vertelt Bert Scholtens, hoogleraar duurzaam bankieren en financieren aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij voegt toe dat religie van oudsher een belangrijke drijfveer is achter niet-financiële afwegingen bij beleggen of het verstrekken van leningen. In een iets recenter verleden was de Vietnamoorlog voor veel mensen in de Verenigde Staten aanleiding om door middel van bewuste financiële keuzes hun aversie tegen de oorlog tot uiting te brengen. Diezelfde gedachtegang past een toenemend aantal particuliere beleggers toe bij hun hedendaagse investeringen. Ze houden niet enkel rekening met de mogelijke financiële opbrengst, maar ook met niet-financiële informatie zoals impact op het milieu en de gemeenschap, werkomstandigheden en diversiteit. Oftewel: duurzaam beleggen.

Scholtens geeft aan dat het aandeel particuliere beleggingen in Nederland in duurzame fondsen of aandelen schommelt tussen de 7 en 9 procent van het totaal. Volgens een rapport van de Vereniging van Beleggers voor Duurzame Ontwikkeling (VBDO) is het zelfs 13 procent. Vanaf de jaren 90 nam duurzaam beleggen geleidelijk toe, mede geholpen door de Regeling groenprojecten waarmee de overheid groene investeringen in milieutechnologie en duurzame projecten stimuleert. Ook groeiende inkomens in combinatie met bewustwording rondom een aantal maatschappelijke problemen leidden meer mensen richting beleggingsproducten met een maatschappelijk rendement. Zo was het totaal duurzaam belegd vermogen van particulieren in 1995 nog 117,5 miljoen euro, en in 2015 al 15,1 miljard euro, blijkt uit onderzoek van de VBDO.

Het is een ontwikkeling die Angélique Laskewitz, directeur van de VBDO, van harte toejuicht. “Het duurzame rendement is net zo belangrijk als het financiële rendement”, zegt ze. Ze stelt dat het voor iedereen die een leefbare wereld nastreeft, loont om goede zaken financieel te steunen. Dat kan bijvoorbeeld door te investeren in een actief beheerd duurzaam fonds dat aansluit bij iemands eigen overtuigingen. “Wil je investeren in milieubescherming, microfinanciering of water? Of wil je vooral mensenrechtenschendingen en fossiele brandstoffen mijden? Als je daar een mening over hebt, kun je die laten horen door voor duurzaam investeren te gaan.”

Lager rendement

Hoewel Scholtens meent dat het huidige aandeel particuliere, duurzame beleggingen al aardig wat is, kiest het overgrote deel van de beleggers nog voor traditionele producten. Dat ligt deels aan het hardnekkige idee dat duurzaam beleggen minder zou opleveren. Een gedachtegang die in stand gehouden wordt doordat men over het algemeen maar kort vooruit- en terugkijkt, aldus Scholtens. Dan kan het inderdaad zo zijn dat duurzame beleggingen het over een bepaalde periode van een of twee jaar slechter doen dan reguliere. Dat is logisch, legt hij uit, omdat duurzame fondsen bijvoorbeeld tussen de vijftig en tweehonderdvijftig posities hebben. “Als er dan een jaar is waarin de fossiele energiesector en banken het goed doen, dan pakken die duurzame fondsen minder winst.” Dat geldt echter omgekeerd ook, waardoor er op een langere termijn van twintig à dertig jaar geen significant verschil is tussen het financiële rendement van traditionele en duurzame beleggingen.

Laskewitz wijst erop dat het kort vooruit kijken in stand wordt gehouden door de manier waarop het huidige wereldwijde financiële systeem functioneert. Rapportages over winstgevendheid zijn verbonden aan een periode van drie maanden. Volgens de directeur botst die focus op de korte termijn met beleggingsproducten die op de lange termijn renderen, waardoor veel duurzame opties de dupe zijn. “Een assetmanager wordt afgerekend op de resultaten van zijn investeringen op de korte termijn. Dat maakt het heel moeilijk.”

Gebrek aan rapportering

Naast een onterecht vooroordeel over het beperkte financiële rendement, vormt onduidelijkheid over de mogelijkheden en hun maatschappelijke rendement een obstakel voor de groei van duurzaam beleggen. “Consumenten weten niet altijd wat het behelst”, stelt Laskewitz. “Welke producten zijn er en wat is er zo duurzaam aan?” Wat haar betreft zou de financiële sector als aanbieder duidelijker moeten maken wat hij te bieden heeft op het gebied van duurzame beleggingsproducten. Dat kan bijvoorbeeld tijdens klantgesprekken, maar ook in de algemene informatievoorziening op websites.

Scholtens beaamt dat aanbieders op dat gebied tekortschieten en bekritiseert vooral het gebrek aan transparantie en rapportering over de niet-financiële gevolgen van de financieringen. Zelfs aanbieders die zich volledig richten op duurzame producten slagen er niet in duidelijk te maken op welke manier die producten daadwerkelijk goed zijn voor het milieu of sociale omstandigheden, meent hij. Die niet-financiële prestaties laat men onbesproken, terwijl het voor de consument wel degelijk interessant is om te weten hoeveel er wordt bijgedragen aan bijvoorbeeld CO2-reductie. De hoogleraar wijst erop dat men financiële prestaties rapporteert tot wel vier cijfers achter de komma en stelt dat dat – met enige moeite – ook voor milieucijfers te doen is.

“Je kunt niet alleen maar zeggen dat het financieren van ongewenste praktijken bij de boze bankenwereld ligt.”

Regelgeving

Volgens Scholtens is hierbij een belangrijke rol weggelegd voor de overheid. Hij wijst erop dat er voor het rapporteren van financiële prestaties zeer duidelijke, strenge regels zijn. “Die rapportageplicht wordt als heel waardevol gezien. Waarom zou dat niet ook gelden voor de niet-financiële informatie? Laat bedrijven ook maar rapporteren hoe het zit met de milieu-impact en sociale effecten van hun werkwijze.” Aan het tegenargument dat de overheid niet al te betuttelend zou moeten zijn naar bedrijven toe, heeft hij geen boodschap. “Dan zou je ook geen belasting meer hoeven te betalen of financiële gegevens te hoeven rapporteren, want dat is evengoed betuttelen.”

Hoewel er voor aanbieders, bijgestaan door regelgeving, een taak is weggelegd op het gebied van transparantie, mag de klant daar ook best naar vragen. Wees assertiever, adviseert Scholtens. Mensen moeten voor zichzelf bedenken wat ze willen dat er met hun geld gebeurt, en banken daar ook actief op aanspreken. “Het zijn je eigen keuzes die invloed kunnen uitoefenen”, voegt Laskewitz toe. “Je kunt niet alleen maar zeggen dat het financieren van ongewenste praktijken bij de boze bankenwereld ligt.”