Nederland werkt toe naar een CO2-arme energievoorziening die veilig, betrouwbaar en betaalbaar is. Om dat te bereiken hebben de overheid, werkgevers, vakbonden en milieuorganisaties afspraken vastgelegd in het Energieakkoord van 2013. Het einddoel is een ‘bijna helemaal duurzame’ energievoorziening in 2050, wat inhoudt dat de uitstoot van CO2 in dat jaar 80 tot 95 procent minder is dan in 1990. Daarvoor moet het aandeel duurzame energie in een rap tempo omhoog, om te beginnen naar 14 procent in 2020, gevolgd door 16 procent drie jaar later. CO2-arme energiebronnen die hierbij volgens het Energieakkoord een rol kunnen spelen, zijn zonne-energie, windenergie, bio-energie, aardwarmte en waterkracht. Wat niet op het lijstje staat, is aardgas. Daar moet Nederland vanaf – het liefst zo snel mogelijk.

Leven van aardgas

“We hebben een generatie lang zitten prutsen op het gebied van duurzame energie”, stelt Olof van der Gaag, directeur bij de Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE). Het resultaat is dat Nederland binnen Europa slecht presteert als het gaat om energieverbruik uit hernieuwbare bronnen – een kleine 6 procent van het totale energieverbruik is duurzaam. Van de 28 EU-lidstaten scoort alleen Luxemburg slechter. Dat Nederland zo ver onderaan bungelt, komt volgens Van der Gaag deels door de grote bel Gronings aardgas die eind jaren 50 ontdekt werd. “Daar hebben we tot nu toe op geleefd; 96 procent van de Nederlandse huishoudens gebruikt aardgas voor verwarming, warm water en koken.” Met de kennis van nu omtrent klimaatverandering en aardbevingsschade is het makkelijk om met de vinger te wijzen naar de beleidsmakers van toen, zegt Van der Gaag. Hij wijst er echter op dat die eigen gasvoorziening naast gebruiksgemak het land financieel ook veel heeft opgeleverd, bijvoorbeeld door export naar het buitenland. De opbrengsten daarvan kon de staat weer in de samenleving investeren. In plaats van terugkijken naar hoe Nederland op dit punt is beland, kan men beter vooruitkijken naar de mogelijkheden om een duurzame inhaalslag te maken. Een van die mogelijkheden waar momenteel door het kabinet-Rutte III groots op wordt ingezet is het zo snel mogelijk afbouwen van het aardgasverbruik van huishoudens. “Wat daarbij het beste alternatief is voor de huidige gasaansluiting zal per wijk en locatie verschillen, maar er zijn drie hoofdroutes die men kan nemen”, zegt Van der Gaag. De eerste is een aansluiting op een warmtenet met geothermie, zonnecollectoren of duurzame biomassaketels als warmtebron. Op een warmtenet kunnen hele wijken tegelijk worden aangesloten, wat het met name in een stedelijke omgeving een goede kandidaat maakt. De tweede optie is elektrische verwarming, bijvoorbeeld door middel van een warmtepomp of infraroodpanelen. Deze apparatuur kunnen particulieren zelf laten installeren in hun eigen woning, mits die heel goed geïsoleerd is. Het derde alternatief voor aardgas is om het te vervangen door groen gas. “Dat kan biogas zijn, opgewekt uit biomassa, maar ook waterstof geproduceerd met behulp van wind- of zonne-energie (power-to-gas)”, licht hij toe.

Transitie is niet gratis

De technologische mogelijkheden om van aardgas af te stappen zijn er. Die transitie is echter niet gratis, merkt Machiel Mulder, hoogleraar Regulering van energiemarkten aan de Rijksuniversiteit Groningen, op. Zo kost het installeren van een warmtepomp gemiddeld 6000 euro. Om die pomp daadwerkelijk een huis te laten verwarmen, is het wel noodzakelijk dat dat huis volledig geïsoleerd is – iets wat gemiddeld nog eens 12.500 euro kost volgens een recent rapport van onderzoeksbureau Ecorys. Ook aan het aanschaffen van zonnepanelen of aanleggen van warmtenetten hangt een behoorlijk prijskaartje. Van der Gaag beaamt dat de kosten een grote uitdaging vormen bij het bewerkstelligen van de energietransitie. “Mensen willen gewoon dat het warm is.” Daarbij zijn ze volgens hem niet zozeer gehecht aan de manier waarop die warmte gecreëerd wordt, of dat nou via aardgas en een cv-ketel is, of via een warmtepomp. Hij stelt dat die nonchalance in de praktijk betekent dat mensen niet zo snel bereid zijn om grote stappen te nemen om het op een andere manier warm te krijgen. Die bereidheid moet dus gestimuleerd worden, om te beginnen door ervoor te zorgen dat het duurzame alternatief beter betaalbaar is dan aardgas. Dat kan bijvoorbeeld door duurzame energie goedkoper te maken, maar ook het duurder maken van aardgas is een optie, bijvoorbeeld door de belasting te verhogen. Daarnaast moet er ook een sociale omslag plaatsvinden. “De overstap naar aardgas-alternatieven heeft een directe impact op iemands eigen woning en daar zijn mensen zuinig op”, zegt Van der Gaag. Hij geeft aan dat burgers er op zijn minst achter moeten staan, en er het liefst zelfs enthousiast over zijn. Om die betrokkenheid te stimuleren zou het proces van de transitie zo georganiseerd moeten worden dat mensen kunnen meebeslissen over veranderingen.

Beleidsmatige sturing

Mulder beaamt dat het prijskaartje van de energietransitie betekent dat beleidsmatige sturing niet kan ontbreken. “Zonder enig beleid van de overheid zouden we helemaal niet overgaan op duurzame technologieën zoals zonnepanelen en warmtepompen”, meent hij. Bij delen van dat beleid zet hij echter vraagtekens, zoals bijvoorbeeld het idee om in nieuwbouwwijken geen gasleidingen meer aan te leggen. Huizen van het gas afhalen betekent volgens hem niet dat de energievoorziening daadwerkelijk van het gas af raakt. Voor de stroomproductie die nodig is om bijvoorbeeld warmtepompen te laten functioneren zal namelijk voorlopig veel gas nodig zijn zolang de capaciteit aan zonne- en windenergie nog niet voldoet. Volgens hem is het daarom ook raadzaam te kijken naar andere opties zoals het duurzaam gebruikmaken van de bestaande infrastructuur in de vorm van gascentrales en leidingen, door deze te vullen met groen gas of waterstofgas. Een ander punt van kritiek betreft het streven van steeds meer regio’s en gemeenten om zelfvoorzienend te zijn in hun energiebehoeften. “Dat klinkt heel mooi en duurzaam, maar dan moet je ook alle problemen qua beschikbaarheid van stroom zelf oplossen”, waarschuwt de hoogleraar. Omdat duurzame energie opgewekt door zon en windkracht geen continu aanbod oplevert, houdt dat onder andere in dat er lokaal voldoende opslagcapaciteit moet zijn in de vorm van dure batterijen. Dat soort kosten zijn te voorkomen door aangesloten te blijven op de nationale en Europese elektriciteitsmarkt, zodat er op de eigen dalmomenten gebruikgemaakt kan worden van geïmporteerde groene stroom.

Iedereen kan bijdragen

Het goede nieuws volgens Van der Gaag, is dat bijna iedereen nog een bijdrage kan leveren, simpelweg omdat er nog zo weinig is gedaan. Netbeheerders en gemeenten kunnen bij nieuwe huizen alternatieven bieden voor een aardgasaansluiting en het bedrijfsleven kan eraan bijdragen die alternatieven haalbaar en betaalbaar te maken. Burgers zelf kunnen hun eigen woning energiezuiniger maken door daken, muren en vloeren te isoleren en te kiezen voor duurzame warmte. Concrete en betaalbare oplossingen helpen mensen om meer open te staan voor verandering en de reden ervoor. Mulder beaamt met name dat laatste. Hij stelt dat als veel mensen het niet zien zitten en het doel niet voor ogen hebben, de overheid er een zware dobber aan zal hebben. Toch ziet hij ook een toekomst voor wet- en regelgeving die aardgasalternatieven helpen realiseren. “Draagvlak voor het prijskaartje van 18.000 euro per huishouden voor de overstap naar een warmtepomp is weinig realistisch. Uiteindelijk zullen de kosten omlaag moeten.”