Driekwart kleine bedrijven moet op zoek naar andere adviseur

Na een vernietigend rapport van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) besloot de overheid dat alle pensioenadviseurs een diploma moeten halen om de kwaliteit van hun advies te waarborgen. Het aantal pensioenadviseurs is hierdoor drastisch gedaald. Welke gevolgen heeft dit voor bedrijven en hun werknemers?

Na invoering van de Wet op het financieel toezicht (Wft) in 2007 is de financiële sector uitgebreid doorgelicht, waaronder ook advieskantoren die pensioenadvies geven aan het MKB. Pensioenadviseur is geen beschermde titel, in principe mag iedereen zich zo noemen. Het was dan ook geen verrassing dat in het AFM-rapport ‘Kwaliteit Advies Tweedepijler Pensioen’ driekwart van de onderzochte pensioenadviseurs als slecht of zeer slecht werd beoordeeld. Naar aanleiding van het rapport werd een diplomatraject gestart: pensioenadviseurs moesten de AFM begin 2012 laten weten of ze daaraan wilden deelnemen. De pensioenadviseurs hebben nu tot 1 januari 2014 de tijd om hun diploma te halen en daarmee hun vakbekwaamheid aan te tonen. Alleen zeer ervaren adviseurs kunnen aan dit traject ontkomen. Zij moeten wel aan een uitgebreide interviewsessie meewerken.

Beroep gezuiverd van hobbyisten

De adviseurs die het diplomatraject succesvol afsluiten, krijgen het diploma Wft Pensioen en behouden hun vergunning. Het aantal bevoegde pensioenadviseurs is hierdoor al sterk gedaald: van de circa zesduizend bevoegde adviseurs zijn er nog maar tweehonderd die het Wft-dploma hebben behaald. De verwachting is dat dit aantal stijgt tot circa duizend. Veel adviseurs die slechts bijklusten op pensioengebied hebben niet de moeite genomen het diploma te behalen. Het voordeel hiervan is dat er nu alleen nog gespecialiseerde pensioenadviseurs overblijven en er dus geen ‘hobbyisten’ meer actief zijn. Ook de behoefte naar een onafhankelijk keurmerk voor pensioenadviseurs neemt door al deze ontwikkelingen toe. Deze bestaat momenteel nog niet, maar er verschijnen al wel verschillende initiatieven.

Een ander gevolg van de nieuwe wetgeving is dat veel bedrijven een andere adviseur in de arm moeten nemen. “Hierbij gaat het vooral om het kleinere MKB,” vertelt Theo Gommer, voorzitter van de Nederlandse Orde van Pensioendeskundigen (NOPD) en tevens advocaat. De NOPD behartigt de belangen van gecertificeerde pensioenadviseurs. “Ik verwacht dat zo’n zeventig tot tachtig procent van die bedrijven een andere adviseur heeft moeten vinden.”

Adviseur nu per uur betaald

Wat gaan de kleinere MKB-bedrijven merken van hun nieuwe adviseur? Gommer: “Ten eerste eenvoudigweg dat ze beter advies krijgen: er wordt voortaan scherper gelet op de pensioenregeling van het bedrijf. Daarnaast zullen ze moeten wennen aan de overstap van provisie naar betaling per uur.” Het laatste is een gevolg van het provisieverbod dat door de nieuwe wetgeving tot stand is gekomen: pensioenadviseurs mogen geen vast (provisie)bedrag meer ontvangen dat in de overeenkomst is vastgelegd, maar worden per uur betaald. Dat kan natuurlijk aanvankelijk tot hogere kosten leiden, maar daar staat tegenover dat er altijd mogelijkheden zijn om de totale pensioenkosten te beperken c.q. te verlagen. Dat vergt uiteraard keuzes.

Een werkgever moet bij eventuele herziening van het pensioencontract rekening houden met de werknemer en de verzekeraar. Mocht de verzekeraar dwarsliggen, dan zit een bedrijf nog enkele jaren met een contract opgescheept dat niet optimaal is. Hierdoor is er minder geld over om te sparen en op termijn uit te keren aan de werknemers. In de meeste gevallen kan een nieuwe adviseur echter succesvol bemiddelen om tot een overeenkomst te komen die voor alle partijen gunstiger is.