Pensioenfondsen worstelen nog altijd met gevolgen financiële crisis en vergrijzing.

Half maart gingen werkgeversorganisatie VNO-NCW en vakbond FNV om de tafel voor een nieuw sociaal akkoord. De regering wil voor de komende bezuinigingen graag de steun van werkgevers en vakbonden, maar dat kan een zware opgave worden. Eerder liet de FNV al weten dat verslechteringen van de WW en het ontslagrecht onbespreekbaar zijn tijdens de sociale onderhandelingen. De stemming is sowieso al niet bepaald goed sinds de aanhoudende bezuinigingsdruk het in 2011 moeizaam tot stand gekomen pensioenakkoord ongedaan maakte. Hoe ziet het Nederlandse pensioenlandschap er anno 2013 uit?

Het Nederlandse pensioenstelsel stond lange tijd bekend als het beste ter wereld, maar inmiddels zijn we op de wereldranglijst ingehaald door de nieuwe koploper Denemarken.
De zogeheten pensioenindex wordt jaarlijks opgesteld door een adviesbureau, dat daarvoor de pensioenstelsels van achttien landen met elkaar vergelijkt. De tweede plaats is weliswaar nog steeds een uitstekende score voor Nederland, maar het verliezen van de nummer-één-positie duidt toch vooral op slecht nieuws voor het pensioenstelsel, dat door de economische crisis en de vergrijzing al langere tijd onder druk staat.

Drie pijlers

Het Nederlandse pensioenstelsel is opgebouwd uit drie pijlers. De eerste pijler is van de overheid: iedereen die de AOW-leeftijd heeft bereikt, krijgt maandelijks een basispensioen in de vorm van een AOW-uitkering. In 2013 bedraagt de AOW-uitkering voor partners netto ruim 700 euro per persoon (met heffingskorting). De tweede pijler is van de werkgever: hieronder valt het aanvullend pensioen dat in loondienst wordt opgebouwd. Dit pensioen bestaat meestal uit zo’n 70 procent van het laatstverdiende loon en vormt vaak het grootste deel van het inkomen van een 65-plusser. Onder de derde pijler vallen ten slotte eigen inkomsten uit bijvoorbeeld lijfrenteverzekeringen, aandelen en vastgoed.

Dekkingstekort

Om ervoor te zorgen dat pensioenfondsen aan hun betalingsverplichtingen voldoen, moet een fonds een dekkingsgraad van 105 procent hebben. Dit is de verhouding tussen het vermogen van een fonds en de pensioenen die het moet uitbetalen. Bij een dekkingsgraad van 100 procent is er dus precies genoeg in kas om uit te keren. De extra vijf procent is dus een buffer. De laatste jaren slagen pensioenfondsen er steeds minder goed in om deze buffer in stand te houden. De dekkingsgraad van sommige fondsen zakt zelfs onder de 100 procent: die van ABP, het fonds voor overheid en onderwijs, was eind februari 98 procent. De afgelopen jaren zijn de uitkeringen van vrijwel alle pensioenfondsen dan ook met enkele procentpunten gedaald, dit terwijl de premies stijgen.

Om tegenwicht te bieden aan de negatieve ontwikkelingen, zijn de meeste fondsen aan het begin van het millennium al overgestapt van eindloon- naar middelloonregelingen. In het eerste geval is het pensioen gebaseerd op het salaris dat een werknemer als laatst verdiende, in het tweede geval is het pensioen gebaseerd op het gemiddelde salaris dat hij tijdens zijn loopbaan verdiende. Een middelloonregeling is voor werkgevers gunstiger omdat zij dan minder premie hoeven te betalen.

Niet bewust

Uit onderzoek van de Volkskrant in december, bleek dat het pensioen van veel Nederlanders niet hoger zal zijn dan de helft van hun laatstverdiende loon. Twee derde van de Nederlanders zou echter nog rekenen op een pensioen van 70 procent van hun laatstverdiende salaris. Ze zijn zich vaak niet van bewust van deze achteruitgang, omdat ze het pas merken als ze daadwerkelijk met pensioen gaan.

Uit het onderzoek bleek ook dat de pensioenen door de overstap van eindloon- naar middelloonregelingen met 7 tot 22 procent zijn gedaald, een daling die overigens ten dele werd gecompenseerd door de verhoging van de pensioenleeftijd. Dat het kabinet Rutte-II de pensioenopbouw met ingang van 2015 wil verlagen zal deze compensatie echter weer ongedaan maken. Het beeld dat de krant schetst is grimmig: de pensioenhervormingen die in de afgelopen jaren zijn doorgevoerd, zorgen voor grootscheepse ‘pensioenschade’.

Pensioenakkoord van tafel

De achteruitgang van pensioenen is extra wrang omdat er in de zomer van 2011 na lang onderhandelen juist een pensioenakkoord was gesloten tussen de sociale partners en het kabinet. De pensioenleeftijd zou in 2020 in één keer naar 66 jaar worden verhoogd en in 2025 naar 67 jaar. Ook zou vanaf 2020 om de vijf jaar worden bekeken of de pensioenleeftijd verder verhoogd moet worden om in balans te blijven met de stijgende levensverwachting.

In 2012 moest het kabinet echter stevig bezuinigen om het begrotingstekort niet te laten oplopen boven de Europese norm van drie procent. Toen de coalitie van VVD en CDA er tijdens het Catshuisberaad niet uitkwam met de PVV, sloten de partijen een akkoord met D66, GroenLinks en de ChristenUnie. In het zogeheten lenteakkoord sneuvelden veel van de afspraken uit het pensioenakkoord. Zo werd onder meer afgesproken om de AOW-leeftijd met directe ingang geleidelijk te verhogen.

Veel afspraken uit het lenteakkoord sneuvelden op hun beurt na de verkiezingen van september 2012, tijdens de coalitieonderhandelingen van VVD en PvdA. Rutte en Samsom kwamen overeen om de AOW-leeftijd nog steeds geleidelijk, maar wel sneller te verhogen: in 2018 moet de AOW-leeftijd al 66 jaar zijn.

Langer doorwerken?

Vroeger met pensioen gaan is sinds het kabinet Balkenende-II (2003-2006; een coalitie van CDA, VVD en D66) al ontmoedigd door VUT-regelingen en prepensioenen fiscaal minder aantrekkelijk te maken. In het regeerakkoord van het kabinet Rutte-II zijn afspraken opgenomen voor een doorwerkbonus voor werknemers van 61 tot en met 65 jaar met een laag inkomen. Volgens cijfers van het CBS is de arbeidsparticipatie onder 55-plussers de afgelopen jaren voortdurend gestegen.

Op dit moment ligt bij de Raad van State een wetsvoorstel om de regels voor AOW’ers die willen doorwerken te versoepelen. Als deze wet door achtereenvolgens de Tweede en Eerste Kamer goedgekeurd wordt, zijn werkgevers voortaan verplicht om AOW’ers het wettelijk minimumloon te betalen. Ook heeft de werkende AOW’er onder meer recht op zes weken doorbetaling van zijn loon in geval van ziekte. Deze maatregelen kunnen op zijn vroegst op 1 juli 2013 in werking treden.