In het platform Edu-K maken publieke en private partijen (brancheorganisaties van educatieve uitgeverijen, distributeurs, softwareleveranciers en koepelorganisaties van primair en voortgezet onderwijs: PO-Raad en VO-raad) afspraken over de automatisering van het onderwijs. Deze samenwerking is niet vanzelfsprekend. Zowel nationaal (in vergelijking met andere domeinen en sectoren) als internationaal is het bijzonder dat partijen elkaar vinden en periodiek overleg hebben, ook over voortgangsinformatie. Daarbij is de eerste vraag die zij behandelen: welk type voortgangsinformatie wissel je uit? Wat is zinvol en wat helpt een leraar bij het begeleiden van het leerproces? Beantwoording van deze vraag vindt plaats in een continu proces waarbij vragende partijen (scholen) en aanbiedende partijen (softwareleveranciers en uitgeverijen) elkaar helpen om te werken aan toekomstgericht onderwijs.

Automatisering leerlinggegevens

Een voorhoedeschool in automatisering is Openbare Basisschool Het Palet in Almere. Zij kiezen onder de noemer ‘Onderwijs + Jij’ voor gepersonaliseerd leren en gebruiken alle (huidige) digitale mogelijkheden. Zij werken met één methode per vakgebied, terwijl hun leerlingen daarnaast op allerlei manieren aan de hand van leerlijnen in diverse leermiddelen oefenen.

Het zou daarom handig zijn om alle leergegevens uitwisselbaar te maken, zodat leraren eenvoudig inzicht in de voortgang van het leren krijgen, zonder dat ze daarvoor in alle systemen een kijkje moeten nemen. Schooldirecteur Hans van Alphen wil dan ook dat uitgeverijen data uitleesbaar maken op een centraal dashboard. “ Data volledig geautomatiseerd afzetten tegen landelijke leerlijnen en die terugkoppelen naar leraren en leerlingen is efficiënter en gepersonaliseerder en vermindert voor leraren enorm veel administratieve handelingen.”
Daarvoor is het nodig dat duidelijk is wat het basiscurriculum is en hoe je het basiscurriculum omschrijft. “De doelen in dat curriculum zijn de gemeenschappelijke noemer voor het Nederlands onderwijs.” Van Alphen denkt dat het zal helpen als de overheid hier richting aan geeft. Scholen moeten volgens hem wel zelf blijven kiezen hoe ze kern-, tussen- en microdoelen halen.

Praktische dashboards

Stichting Carmelcollege bestuurt veertien instellingen voor voortgezet onderwijs. Hun grondslag is humanisering en ontwikkeling van individu en school. Eén van de scholen is Het Hooghuis in Oss, waar schoolpsycholoog Mirjam van Oers en ICT-beheerder Elif Croes hun krachten hebben gebundeld om leraren digitaal beter en gemakkelijker inzicht te laten krijgen in ontwikkeling van leerlingen. Samen met Kennisnet, de publieke organisatie voor onderwijs en ICT, beschrijven zij de behoeften van de Carmelscholen op dit gebied, formuleren een visie en ontwerpen hun wensen voor een dashboard voor de scholen. Daarna zoeken ze partijen die dat kunnen realiseren en gaan ze in gesprek over hun ideeën.

Het is nu al duidelijk dat de docenten gebruiksvriendelijke en praktische dashboards willen. Daarbij willen ze dat niet alleen cijfers de ontwikkeling van leerlingen bepalen, maar ook thema’s als loopbaanoriëntatie, burgerschap en spiritualiteit. Die moeten dus ook terug te vinden zijn in het dashboard. Om die informatie overzichtelijk bij elkaar te brengen zijn meerdere partijen nodig, denken Van Oers en Croes, zowel meerdere leveranciers als scholen. Leveranciers kunnen dit alleen in co-creatie met scholen. “Wij hebben maatwerk nodig en moeten onze wensen daarom scherp formuleren. Het systeem moet het holistische beeld van een leerling ondersteunen.” Daarnaast is het belangrijk dat docenten digitale vaardigheden opdoen en leren hoe zij de data in het dashboard moeten analyseren.

Belang van standaarden

Een eerste stap is het invoeren van standaarden die er al zijn om voortgangsinformatie uit te wisselen. Scholen zouden aanbieders moeten vragen of hun systemen voldoen aan de UWLR-standaard (Uitwisseling Leerlinggegevens en Resultaten). Die afspraak is bedoeld om uitwisseling van leerlinggegevens en resultaten te faciliteren.

Door gebruik te maken van UWLR worden leerresultaten geautomatiseerd overgezet van bijvoorbeeld de methodewebsite naar het leerlingvolgsysteem. Dat scheelt docenten veel tijd en voorkomt fouten bij het overtypen van gegevens. Voordeel voor onderwijsinstellingen is dat zij de resultaten makkelijker kunnen verwerken. Ze hoeven geen gegevens te printen en over te typen. Voordeel voor marktpartijen is dat ze minder werk hoeven te verzetten om de leerlinggevens aan de resultaten te koppelen.

In het primair onderwijs is die standaard al ingevoerd en volgend jaar gebeurt dat in het voortgezet onderwijs, aldus directeur Stephan de Valk van de brancheorganisatie van aanbieders van leermiddelen en toetsen (GEU). “Gegevens afkomstig van verschillende uitgeverijen kunnen in het leerlingenadministratiepakket dat de school gebruikt, worden ingelezen.” Om die afstemming mogelijk te maken zijn standaarden, procedures en protocollen nodig, zoals UWLR. Daartoe werken publieke en private partijen nauw samen. “Resultaat is dat scholen flexibel kunnen kiezen. Alle systemen sluiten immers op elkaar aan. Daar is het ons om te doen.”

Leraren willen overzicht over hun leerlingen over alle vakken heen, maar hebben soms moeite met het formuleren van hun concrete wensen. “Wij nemen daarin initiatief: Welke informatie wil je elke dag? Elke week? Elk trimester? Dan leggen we een prototype voor. Voordat er een definitieve oplossing is, moet er vervolgens getest worden. Dat proces kost tijd en dat verklaart ook het ongeduld bij de vragende partijen.” Volgens De Valk willen docenten kunnen kiezen tussen verschillende oplossingen. “Hoe je personaliseert is dan ook een vraagstuk voor individuele uitgeverijen. Maar de oplossing moet dus wel voldoen aan de afgesproken standaarden.” De Valk vindt net als de publieke organisaties dat de basis van het leermiddeloverstijgend dashboard er in 2018 moet staan. “Als dat werkt, kunnen we het uitbouwen.”

Ketenvraagstuk

Veel onderwijsvraagstukken zijn ketenvraagstukken, zo ook de vraag naar de uitwisseling van voortgangsinformatie. De hele keten van ICT-systemen moet samenwerken om tot een goede werking in de klas te komen. Het vergt ook het nodige van scholen. ICT werkt namelijk alleen bij goede toepassing in de klas, aldus Toine Maes, directeur van Kennisnet. Je moet leren bij wie welk stukje ICT het beste past en tot de beste resultaten leidt.
ICT kan dus op gedoseerde wijze voor scholen veel rendement opleveren en leerlingen op een hoger plan brengen, maar Maes waarschuwt voor ongebreidelde inzet van het middel. Een school moet eerst zijn visie op orde hebben en bepalen wat daar het beste bij past: welke vaardigheden, tablets en infrastructuur? “Een aantal dingen kun je vanuit school regelen en een aantal dingen collectief. Wij faciliteren die processen met onze expertise.”

Kennisnet spreekt daarom met alle partijen: overheid, bedrijven en het onderwijsveld over bijvoorbeeld een standaard of een generieke voorziening. Dat moet in één keer goed, dus moet je alle partners aan tafel krijgen en zoeken naar commitment. Dat is volgens Maes goed gelukt met het privacyconvenant. Daarin zijn afspraken gemaakt om de privacy beter te borgen in bewerkersovereenkomsten die scholen sluiten. Dat is ook essentieel als het om de uitwisseling van voortgangsinformatie gaat; je wilt immers niet dat leerlinggegevens of cijfers op straat komen te liggen.
Voor de weg naar een leermiddeloverstijgend dashboard heeft Maes hoge ambities, net als voor de ontwikkeling van ‘metadatering’: lesstof uit verschillende methodes indexeren en labelen, zodat leraren makkelijker lesstof kunnen uitkiezen die past bij de ontwikkeling van de leerling. “Dat moeten we binnen twee jaar realiseren. We moeten tempo durven maken.”

Vraag en aanbod

“De leraar moet regisseur zijn van het leerproces”, aldus vicevoorzitter van de PO-Raad Simone Walvisch. Op basis van een voortgangsoverzicht kan hij/zij de voortgang van de leerling volgen. Vervolgens moet hij/ zij kunnen variëren met leermiddelen die passen bij het leerproces van de leerlingen. Uitgevers zullen hiervoor hun methoden moeten metadateren. Van leraren vergt dat ‘curriculumbewustzijn’.

Als zij lesmethodes willen loslaten, moeten zij zich scholen in het herkennen van welke onderwerpen binnen welke leerlijn passen, en hoe die op kerndoelen en eindtermen aansluiten. Ook hierover vindt dan ook publiek-private afstemming plaats. GEU-directeur De Valk wijst er in dit verband op dat je concreet zicht moet krijgen op de behoeften van docenten, een praktische beschrijving van hoe leraren met hun leerlingen aan het werk willen. “Dan wordt duidelijk hoe uitgeverijen die wensen het beste kunnen ondersteunen.”

Volgens Walvisch is het ook is het nodig dat leraren leermiddelen gemakkelijk kunnen zoeken en vinden. Geen one-size-fits-all-methode, waarbij alles per week precies duidelijk is, maar een catalogus waarin precies omschreven is welk leermateriaal bij welk leerdoel hoort, is haar droom. In Edu-K stemmen publieke en private partijen deze en andere vragen af met het aanbod. Dat is een voorwaarde voor een doorbraak, aldus Walvisch. Anders houd je elkaar gevangen in een kip-en-ei-situatie: scholen zeggen dat ze weinig digitale leermiddelen gebruiken, omdat de juiste middelen er nog niet zijn en leveranciers zeggen dat de vraag niet helder is en ze daarom niet verder kunnen ontwikkelen.

Hein van Asseldonk, vicevoorzitter van de VO-raad, beaamt dit. “Wij vinden dat een leraar niets in de weg zou moeten staan. Maak de leraar eigenaar van het lesmateriaal. We willen keuzevrijheid en flexibiliteit voor leraren.” Van Asseldonk wijst op de grote diversiteit in scholen en dat een gemeenschappelijke noemer vinden weerbarstige materie is, al is er een groeiend bewustzijn over de noodzaak. “De kunst is vragen te bundelen en tot volume te brengen en dan naar uitgevers te stappen.

Scholen willen wel meer modern, interactief lesmateriaal voor maatwerk, maar daarvoor moet nog een grote slag worden gemaakt, ook in goede voorwaarden, zoals snel internet op alle scholen. Dat is anno 2016 nog niet op orde, daarom zetten we samen stappen.”

De basis moet op orde zijn

Walvisch geeft aan dat scholen niet harder kunnen dan ze kunnen, al willen ze wel. Een groot knelpunt is volgens haar geld voor de basisinfrastructuur. Scholen hebben meer armslag nodig om zelf te kunnen beslissen. Daarom moeten zij vraagmacht organiseren, moeten prijzen van glasvezel, devices en de digitale infrastructuur omlaag en moet het ministerie geld bijleggen. “Denken dat je met de huidige middelen tot adaptief leren komt is naïef.” Ook Maes onderschrijft dit. Dat de ICT-basisinfrastructuur nog steeds niet overal goed werkt is volgens hem anno 2016 not done. Ook die infrastructuur moet er over twee jaar gewoon liggen, vindt hij.
Dat vergt een forse investering, maar digitalisering van onderwijs is dat meer dan waard, stelt Maes. Gezamenlijke inkoop door scholen met eigen voorwaarden kan helpen om de markt ‘los te krijgen’. “Door samenwerking kan dat efficiënter en effectiever en dat realiseren ze zich ook.”

Zaak van lange adem

De samenwerking tussen publieke en private organisaties is goed op gang, maar het levert nog niet alle oplossingen. Dat kost dan ook tijd, benadrukt Van Asseldonk. “Het is een zaak van lange adem. Wij doen dat liever grondig en goed dan met een korte klap. De samenwerking met educatieve partners is goed. Ik heb vertrouwen in het ontstaan van goede producten en een vliegwieleffect.”