Ook in het laatste kwartaal van 2017 zijn flexwerkers een groter deel gaan uitmaken van de werkzame beroepsbevolking. Ten opzichte van een jaar eerder nam hun aantal met 2,5 procent toe tot 3 miljoen; 2 miljoen flexibele werknemers en 1,1 miljoen zzp’ers. Het aantal vaste werknemers groeide met 2,2 procent tot bijna 5,3 miljoen. Van alle werkenden had in het vierde kwartaal 61 procent een vaste baan, 35 procent was flexwerker. De overige 4 procent zijn zelfstandigen met personeel en meewerkende gezinsleden. Dat melden CBS en TNO op basis van een gezamenlijke analyse van de nieuwste gegevens over vast en flexibel werk in Nederland.
Toename van flexwerk
Het totaal aantal werkenden – werknemers en zelfstandigen bij elkaar – nam in het vierde kwartaal toe met 173 duizend. Daarvan waren 112 duizend vaste werknemer en 72 duizend flexwerker. Onder die 72 duizend waren 63 duizend flexibele werknemers en 9 duizend zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Het aantal zelfstandigen met personeel (zmp’ers) en meewerkende gezinsleden nam met ruim 11 duizend af.
De overgrote meerderheid van de toename in flexibele werknemers, namelijk 51 duizend, bestond uit onderwijsvolgende jongeren in de leeftijdsgroep van 15 tot 25 jaar. Het gaat in die groep vooral om oproepkrachten.
Minder zzp’ers onder flexwerkers
Afgezet tegen de werkzame beroepsbevolking (alle werkenden van 15 tot 75 jaar) groeide het aandeel flexwerkers net iets meer dan dat van de werknemers met een vaste arbeidsrelatie. Binnen de groep flexwerkers was een verschuiving te zien. Onder flexwerkers worden zowel flexibele werknemers gerekend als zzp’ers. Terwijl de groep flexibele werknemers groeide, nam de groep zzp’ers iets af.
Groei bij bijna alle typen flexwerkers
De grootste groei binnen de groep flexibele werknemers deed zich voor bij tijdelijke werknemers met uitzicht op een vast contract en bij oproepkrachten. Dit waren al de twee grootste groepen flexwerkers en deze groeiden nog verder, respectievelijk met 28 duizend en 26 duizend personen.
Bij bijna alle typen flexibele werknemers is een toename te zien. Alleen het aantal uitzendkrachten en de tijdelijke contracten van een jaar of langer namen af (respectievelijk met 23 duizend en 10 duizend). Het aantal zzp’ers dat diensten verhuurt aan bedrijven of particulieren nam toe (+ 20 duizend), terwijl het aantal dat producten verkoopt afnam (- 11 duizend).
Zzp’er relatief vaak man en ouder dan 45 jaar
Elke flexvorm heeft zijn eigen kenmerken. Zzp’ers zijn vaker man (61 procent), relatief ouder (59 procent is ouder dan 45 jaar) en hoog opgeleid (43 procent).Flexkrachten die voor een baas werken zijn over het algemeen iets vaker vrouw (52 procent), relatief jong (45 procent is tussen de 15 en 25 jaar) en veelal middelbaar of laag opgeleid (42 en 31 procent).
Binnen de groep flexibele werknemers zijn bijvoorbeeld oproepkrachten vaker vrouw (55 procent). Het gaat veelal om onderwijsvolgenden; ze zijn dus vaak relatief jong (69 procent is tussen de 15 en 25 jaar) en middelbaar of laag opgeleid (86 procent). Uitzendkrachten zijn juist vaker man (59 procent) en ouder dan de oproepkrachten (22 procent is tussen de 15 en 25 jaar).
Toename flexibele werknemers vooral jongeren en vrouwen
Bij de groei van het aantal flexibele werknemers gaat het vooral om vrouwen (drie kwart van de groei) en om jonge flexwerkers. De toename van vrouwen ten opzichte van hetzelfde kwartaal een jaar eerder is vooral zichtbaar bij tijdelijke contracten zonder vaste uren, korte tijdelijke contracten en tijdelijk werk met uitzicht op vast.
Als het gaat om leeftijd maken jonge werknemers (van 15 tot 25 jaar) drie kwart van de groei uit. Bij jongeren betreft het met name onderwijsvolgende jongeren met een flexibele bijbaan, veelal als oproepkracht. De toename van het aantal zzp’ers, en dan vooral zzp’ers die eigen arbeid aanbieden, heeft vooral betrekking op mannen en hoogopgeleiden.
Vooral hoogopgeleiden vaker vast werk
Van de 112 duizend vaste werknemers die er in vergelijking met het vierde kwartaal vorig jaar bij zijn gekomen, gaat het bij 78 procent om hoogopgeleiden; de helft was tussen de 55 en 65 jaar. Deze groepen hadden over het algemeen al vaker vast werk dan lager opgeleiden en jongeren.
Bron: CBS